Hoe het boek
Ons Indië voor
de Indonesiërs
tot stand kwam
In de herfst van 1984 werd de NOS docu
mentaire Ons Indië voor de Indonesiërs
uitgezonden. In vijf afleveringen, 's
avonds laat. Zo laat dat weinig mensen
hebben gekeken. Dat vond ik jammer,
niet alleen omdat ik er in geïnterviewd
werd (al is ijdelheid mij bepaald niet
vreemd) maar omdat ik die uitzending
buitengewoon interessant vond en ver
helderend voor een stuk Nederlandse ge
schiedenis. In deze documentaire geven
vele Nederlanders, Indonesiërs, Engel
sen en Japanners hun visie en hun herin
neringen aan alles wat er tussen 1940 en
1950 in dat verre land is gebeurd, waarbij
vooral de visie van de Japanners verba
zend cynisch- eerlijk en opzienbarend
was.
In mijn onberaden geestdrift schreef ik
een complimenteuze brief aan de NOS,
met de vraag of de serie in boekvorm kon
worden uitgebracht. Al snel kreeg ik een
geestige brief van een van de makers,
Gerard Soeteman, die uitlegde dat de
NOS er was om films te maken en geen
boeken. Maar hij dacht 'aan een bejaarde
schrijver in een serviceflat in Den Haag,
die thans alle tijd had om dat wel te
doen'. Ik bedankte voor de eer.
Een paar maanden later vroegen twee
uitgevers om een onderhoud, Wever uit
Franeker en Moesson uit Den Haag. Zij
kwamen met het verzoek een boek te
maken van de documentaire en ik ver
weerde mij zwak, dat typen mij zoveel
moeite ging kosten, dat ik te oud was, dat
ik niet meer per trein wilde reizen en dat
ik geen auto had om naar Hilversum,
naar de NOS te gaan en naar
Amsterdam, om 'oorlogsdocumentatie' te
bezoeken. Dat was tactisch gezien fout,
wantje moetje nooit teveel excuseren,
dat is een teken van onzekerheid. Het
antwoord was: 'Dan stellen wij u een
typiste en een auto met chauffeur ter
beschikking'. Daarna gingen ze me vleien
en toen was ik verloren. Ik zei: 'Ja'.
Toen pas hoorde ik, dat het boek binnen
twee maanden klaar moest zijn, althans
in typoscript.
Daarna zorgde ik voor een schrik door
erop te wijzen, dat volgens mij op het
gesproken woord voor radio en televisie
auteursrecht rustte en dat we dus zeker
de toestemming moesten hebben van
alle sprekers uit Nederland (Engeland en
Japan stonden buiten de regeling van
auteursrechten). De heren dachten, dat
dat een hopeloze zaak zou zijn. Ik ried
aan alle betrokkenen een brief te schrij
ven, met het verzoek toestemming te
geven en tevens een pasfoto te zenden
met korte levensbeschrijving ter opne
ming in het boek. Het appèl op de ijdel
heid had succes: Allen antwoordden p.o.,
behalve de bekende kapitein Westerling,
die weigerde. Ik kon aan de slag.
Direct maakte ik een afspraak met de
NOS en reisde daarheen per auto mèt
chauffeur, heel chic. In Hilversum werden
we hartelijk ontvangen door de reeds
genoemde Gerard Soeteman en zijn col
lega Jan Bosdriesz. Zij stonden hun
auteursrecht direct af aan mij. Daarna
was het eerste probleem voor mij: 'Hoe
kom ik aan de gesproken tekst?' Ik zag
geen kans die over te nemen via de
video, ook al omdat ik die niet had. De
hulpvaardige NOS-mensen konden en
wilden mij wel helpen en vroegen of ik
haast had? Ik antwoordde dat dat zo was
en dat ik die tekst het liefst binnen een
week wilde hebben. Zonder enige verba
zing verklaarden zij, dat dat kon.
Wij lunchten gezellig in de kantine van de
NOS en gingen vol moed naar huis.
Binnen drie dagen had ik de gehele tekst,
gedeeltelijk getypt en voor een klein deel
geschreven, in huis. De tekst was inte
graal overgenomen met alle taalfouten,
aarzelingen, alle 'ah's' en 'oh's' en
'mmm's' en alle stopwoorden en herhalin
gen. Het resultaat was erbarmelijk bij
bijna alle sprekers. Ik begreep, dat ik
daar dragelijk Nederlands van moest
maken zonder het authentieke en de per
soonlijke stijl aan te tasten. Een lastige
taak. De volgende weken heb ik mij een
ongeluk gewerkt, terwijl het genoeglijke
leven van 'Arendsdorp' buiten mijn flat
zich daarvan natuurlijk niets aantrok.
In de t.v.- film kwamen foto's voor en bui
tengewoon interessante stukken journaal
uit de oorlogstijd, grotendeels door
Japanners, Chinezen en Indonesiërs
gemaakt, afkomstig van de Rijksvoor
lichtingsdienst (RVD). Met een naief opti
misme dacht ik, dat een telefoontje aan
die dienst voldoende zou zijn, maar het
antwoord was een bot nee! 'De R.V.D.
hielp alleen overheidsinstanties en geen
particulieren!' Ik was ontsteld en veront
waardigd en wees op het algemeen
belang, dat ik met dit werk diende en
tevens hoe verschrikkelijk belangrijk ik
was, dat ik de medewerking van de NOS
en de RIOD had, van dankbetuigingen
(het was er één) die ik van professor Lou
de Jong had gekregen en de steun die ik
van het Prins Bernard Fonds had gekre
gen (in het verre verleden). Moedeloos
legde ik de telefoon neer.
De volgende dag kreeg ik van de RVD te
horen, dat men voor mijn argumenten
zwichtte en dat ik die foto's kon krijgen.
De prijs was 317,- per stuk, bestaande
uit ƒ17,- technische kosten (vond ik
redelijk) en 300,- auteursrechten.
Ik wist niet wat ik hoorde en was woe
dend. Ik schreef een onhebbelijke brief
aan de directeur-generaal van die dienst,
zo onhebbelijk, dat ik spijt had toen ik de
brief in de bus had gedeponeerd. Ik had
geschreven dat zij zich moesten scha
men, omdat het auteursrecht toekwam
aan de makers (Japanners, Chinezen,
Indonesiërs) en niet aan de Nederlanders
die die films als oorlogsbuit hadden inge
pikt.
Tot mijn verbazing kreeg ik al gauw het
bericht dat ik die foto's a ƒ17,- kon krij
gen. In een grote bunker in de duinen zou
ik, met hulp van de daar aanwezige amb
tenaren de foto's kunnen uitzoeken. Ik
bracht enkele doodvermoeiende dagen
door in die bunker, waar ik tientallen oude
films, versneld afgedraaid, moest bekij
ken en daarin aanwijzen, welke opnamen
ik wenste. De ambtenaren waren gewel
dig en onvermoeibaar en zetten alles
opzij om mij te kunnen helpen.
Na afloop zond ik een uitgebreide dank
brief aan dezelfde directeur-generaal met
complimenten aan het adres van zijn
ambtenaren die ik prees om hun hulp
vaardigheid en energie. Daar heb ik alle
partijen van de RVD blijkbaar veel plezier
mee gedaan. Zoals ik weldra hoorde. Ik
was nu bijna klaar en de sluitdatum lag
vlakbij. Toen kreeg ik het verzoek van de
uitgevers om nog een inleiding bij de
tekst te schrijven. Ik zag daar tegen op,
omdat zij uiterst verschillend gekleurd
waren: Wever was links-christelijk en
Moesson rechts-indisch. Toch slaagde ik
erin ook dat kunststuk tot beider tevre
denheid te schrijven. Daar ben ik nog
steeds trots op.
Precies op tijd was ik met mijn project
klaar en het boek verscheen enkele
dagen voorde 15e augustus 1985, toen
feestelijk werd herdacht, dat Japan 40
jaar geleden had gecapituleerd.
C. van Heekeren
N B. Het boek Ons Indië voorde Indonesiërs is niet
meer te koop bij boekhandel Moesson.
43