AM. oa/i de/<, \a(je/,
lyy/ecvoMAustralia
(Sen ec/tcJridi,sc/efotol/(ef
i&mün arootoade/\ aenomen
aan /iet eind uan dey'aren
hoi/itiej, ofmis&e/iien aan lei
leain uan dejxwe/i derfaj.
Ztj'n naam m AGG. Ge/aiau/,
Gal. ld der
(dmintëi/'atie. ^llf/'n^</rooi~-
oade/w cooonde/i toe/i aan de
i/)a(joa)e(j in SAandoe/u/.
foon en telegrammen apotheek van
Bellem, Bengawanlaan 56.
Die vertrekdatum van 8 oktober 1945 is
later bevestigd door zijn schoonzuster
Emmy Maier, getrouwd met KNIL-kapitein
Mak van Horn, die hem weg bracht naar
het station te Bandoeng. Zij heeft hem
gesmeekt niet te gaan omdat de berich
ten uit het binnenland alarmerende vor
men hadden aangenomen. Maar Frans
meende dat hij als kenner van land en
volk geen gevaar liep. Zijn plicht riep hem
en dus vertrok hij. Samen met slechts
één Europeaan, van wie wij nooit de
naam hebben kunnen achterhalen, rich
ting Djokja. In Soerabaia is hij nooit aan
gekomen. En wat niemand voor mogelijk
hield gebeurde; de ethische assistent
resident Van Mourik, vriend van land en
volk moest al gauw als vermist worden
opgegeven.
Maanden en jaren van onzekerheid volg
den. De moeilijkheden bij officiële instan
ties stapelden zich op, wat uit het volgen
de lijstje moge blijken:
8 maart 1946: Blauw kaartje van het
Nederlands-Indische Rode
Kruis te Batavia. Met bericht 'dat alle
nasporingen zullen worden voorgezet'
(geen signatuur);
23 maart 1946: Brief van hetzelfde Rode
Kruis (getekend mevrouw mr H.C. van
Zanten Jut) 'met bericht van kampleiding
Tjimahi 5, dat A.R. Frans van Mourik is
vertrokken naar Bengawanlaan 56 te
Soerbaia, en van daaruit moet zijn uitge
weken naar Singapore.'
3 mei 1946: Brief van nog steeds hetzelf
de Rode Kruis te Batavia, (getekend. F.J.
van Mens) met de mededeling 'dat vol
gens hen ingewonnen inlichtingen de
heer Van Mourik inderdaad naar
Soerabaia is vertrokken, doch daar niet is
aangekomen.'
19 aug, 1946: Van Rode Kruis te
Soerabaia (getekend A. van Tuyl) bericht
'dat in hun bestand vier namen Van
Mourik voorkomen waaronder ene F,
geboren 20 augustus 1898, 8 oktober
1945 naar Soerabaia vertrokken, nader
adres onbekend.'
Maar dan gebeurt er iets bijzonders en
hopelijk hebt u nu begrepen dat ik over
mijn eigen vader aan het schrijven ben.
Dan weet u meteen de redenen waarom
ik mij vanaf 1945 als OVW'er in de archi
pel bevond. Het toeval wilde dat het
Bataljon, waarbij ik op dat moment dien
de, 1- 3 R.l. (de 'Watermannen'), zich in
het Tjilatjapse bevond, april 1948. Alweer
toevallig, ontmoet ik daar een Reserve
Eerste luitenant Paulus van de
Inlichtingen Dienst, die zich de naam Van
Mourik herinnert van recente rapporten.
Die bleken van 24 maart 1948 te zijn en
te gaan over de moord op twee
Europeanen in 1945.
Daarin stond het ombrengen van mijn
vader tot in details beschreven. Zelfs zijn
naam, zijn uiterlijke kenmerken en de
namen van de daders. Het gebeurde op
het station van Patoman nabij Bandjar;
door krissteken ernstig gewond en die
nacht in het hospitaaltje aan bloedverlies
overleden, geconstateerd door dr
Soewarto. Hij zou begraven zijn in de
spoordijk, maar daarover was geen
zekerheid.
Voordat ik mijn geboorteland eind 1950
verliet is er door de gravendienst van het
hoofdkwartier AG nog een poging gedaan
de stoffelijke resten op te sporen (juni
1950), echter tevergeefs.
Het zal wel een raadsel blijven hoe offi
ciële instanties met elkaar moesten com
municeren. Met alle begrip voor de moei
lijke na-oorlogse omstandigheden, de
berichten waren onjuist of onvolledig.
Leest u zelf even mee wat de in
Nederland ontvangen berichten waren:
1. Van het Nederlandse Rode Kruis d.d.
20 april 1948:
Volgens de heer Pieters, voormalig assis
tent-resident te Bandjarnegara, moet de
heer F. van Mourik in het jaar 1945, na
de Japanse capitulatie te Bandjarpato-
man (regentschap Tjiamis) door onver
antwoordelijke lieden(!) om het leven zijn
gebracht. De zaak heeft zich als volgt
toegedragen: in de bersiaptijd in 1945
moesten enige krijgsgevangenen vol
bloed Nederlanders, vanuit het interne
ringskamp te Tjimahi naar Soerabaia wor
den vervoerd. Ter hoogte van Banjar
Patoman werd de gemelde groep van de
trein gezet, om vervolgens naar de
Kawedanan te worden geleid waar de
afschuwelijke misdaad moet hebben
plaatsgehad.
2. Van de Minister van Overzeese
Gebiedsdelen d.d. 28 april 1948: Een
voorlopige pensioenregeling 'aangezien
^Lees verder op blz. 34
9