J ARE Vicky Kaulbach SUKOWIDI Soms waren zij beleefd maar tegelijkertijd onbeschaamd en aanmatigend. Pas veel later hoorden wij, dat de meisjes in Japan vroeg leren dat zij in de hiërarchie lager staan dan de man. Haar lot is onbelangrijk; zij moet gehoorzaam zijn en altijd zacht moedig. Zij moet de wensen van de man en van haar vader en broer respecteren. Zij is bezit. Zij dient voor plezier en nage slacht. Welnu, daar ging ik dwars tegen in tot uiterste verbazing van deze officieren. Het verhoor duurde twee lange uren. Buiten werd het donker en de zon was allang verdwenen toen Ichikawa ineens driftig werd en begon te schreeuwen. Het werd grimmig. Tot nu toe hadden zij ons gevraagd maar niet lijfelijk gedwongen! Daaraan klampte ik mij wanhopig vast; ik wilde niet toegeven. Uiteindelijk werden de heren het beu. Maja stootte mij aan op dat cruciale moment en formuleerde met haar lippen 'doen?'; ik stootte haar terug. 'Als jullie niet willen gaan, dan worden jullie opgesloten', raasde Ichikawa, de officier die zijn zinnen op ons had gezet. 'Boleh!' (goed) antwoordde ik lakoniek. Nooit het geduld verliezen, ook als het onmogelijk lijkt iets te bereiken - het was een Japans spreekwoord - nog uit dat boek Kimono - - 'Impossible, ne me dites pas ce béte de mot!' gonsde het door mijn moede hoofd. De officieren spraken onderling in hun sto tende klanktaal. Eén stond op. Zouden zij ons grijpen? Ook de madam verdween. Officieren die weg liepen, Ichikawa, die een bevel brulde. Twee soldaten traden binnen. Wij zouden naar het gevang worden gebracht. Gelukkig, dacht ik. Daar zouden wij veilig zijn tussen de vier muren. Begeleid door de soldaten en twee Indonesische politie mannen werden Maja en ik gevankelijk weggevoerd, de weg op naar Soeko. Ondertussen was het aardedonker op straat. Het was net eerste Kwartier-maan geweest en de halve bol zakte achter de klapperbomen weg. Elke persoon, Javaan of Indischman, vrouw of kind, die wij tegen kwamen op deze tocht naar Canossa, voegde ik toe: 'Tidak mau tjintja sama Nippon!' (ik wil geen liefje van Japan zijn!) Die openheid heeft ons waarschijnlijk gered, ledereen wist het nu: de twee meis jes van Soekowidi zitten in het gevang bij de tangsi van de Politie. En waarvoor? Ja, dat wisten zij dan nu. Het zou als een lopend vuurtje door Banjuwangi slaan. Hoeveel meisjes waren er al in het geheim opgepakt en nooit meer bij moeder thuis gekomen? Men durfde er niet eens over te praten! Pandaftaran-foto van Vicky Kaulbach Het gevang in de tangsi. Deze kwelling duurde dertien nachten en twaalf dagen in een cel van drie bij één meter, afgesloten met een houten groene deur, een smal tra lieraam helemaal bovenaan, met muskie ten en onzekerheid en angst in ons hart. Wij sliepen op een pingpongtafel natuurlijk zonder klamboe, waarop Maja prompt malaria kreeg. Mattie de Wolf verwende ons met lekker eten, dat elke middag in een rantang werd gebracht. Nauwelijks proefde ik ervan. Maja at gelukkig goed. Van de hitte in de cel kreeg zij puisten op haar rug, die ik verzorgde met aflappen met koud water, 's Morgens en 's middags werden wij onder begeleiding naar de waterput gedirigeerd, waar wij ons konden sirammen. Enkele vrouwen in de tangsi, die medelij den met ons hadden, gaven ons gesuiker de pallakoekjes. De vrouw had een fram- boesianeus maar ondanks dat aanvaard den wij dankbaar deze halfbittere gift. Elke ochtend trad Kolonel Matsuda onze cel binnen, boog en vroeg naar onze gezondheid, welke vraag wij altijd positief beantwoordden. 'Als je dan moet buigen, buig dan diep', is een oosters spreekwoord en dat deden Maja en ik tegenover deze Japanner. Later vernamen wij dat hij een Christen was. Kennelijk was hij het er niet mee eens, dat wij waren opgepakt. Elke avond bezocht Ichikawa ons. Zodra er een lichtstraal verscheen in het smalle hoge tralieraam, wisten Maja en ik dat de Kempé weer naderde. Dan klampten wij ons aan elkaar vast. De straal beschreef een luie bocht langs het plafond en ver dween. Enkele ogenblikken later werd dan onze groene deur opengegooid. Vragen of wij wilden gaan. Weigeren dat wij niet wil den. Soebatten, dreigen, bevelen! Het hielp niet. Hij had op de Kempé al zijn gezicht verloren, omdat wij weigerden te gehoorzamen. En een spreekwoord zegt, dat het beter is harakiri te plegen dan je gezicht te verliezen. Hij ging zelfs zover om te beloven één van ons naar het kamp te sturen als de ander dan naar 'dat huis' zou willen gaan. Maja en ik bezwoeren elkaar, dat wij nooit zonder de ander zouden ver trekken. Lijfelijk durfde hij ons niet te dwin gen. Alle tien cellen zaten vol gevangenen en die zouden het tumult natuurlijk verder vertellen, als wij werden weggesleurd - eventueel. Bidden, huilen, snikken, elkaar verhalen vertellen. Maja sliep gelukkig altijd dadelijk in. Ik wachtte tot de midder- nachtwacht aantrad. Dan wist ik dat er deze dag niets te vrezen was. 's Morgens durfde hij nooit te komen. 'Pergi papa...' was het antwoord, dat hij altijd zou ontvan gen van ons. De laatste keer werd ik zo razend dat ik begon te gillen als een gek. Maja, gealarmeerd, sloeg me weer de realiteit in. Ichikawa smeet de groene deur met een klap dicht. Door het kijkgat in de groene deur zag ik een oog verschijnen... Het werd doodstil buiten. Gekken worden in Indië met égards behandeld. Voorzichtig

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 17