De bom Rookmaker
De resident Rookmaker bestuurde de residentie der Lampongse
Districten in Zuid-Sumatra omstreeks de jaren 1934 tot aan 1938. Een
goed bestuurder en ook een goed mens. Hij vond het jammer dat er
op olifanten werd gejaagd vanwege de schade die ze soms aanrich
ten. Mogelijk was dat de reden dat hij een bom ontwierp die een knal
gaf vele malen zo hard als het zwaarste jacht geweer. Het was erg
eenvoudig van constructie. Ook tamelijk veilig bij het afsteken en de
ontbranding erna. Men had slechts nodig carbid, water en de grote
bamboe Betoeng. Carbid was in die jaren in elke Chinese toko te krij
gen.
Hutabarat keek naar buiten waar de zon fel scheen. Hij had zich
net gebaad, een schoon en gesteven uniform aan en toch voel
de hij zich niet senang. Hij voelde zich geradbraakt. Al zijn spie
ren deden zeer en daarbij zaten er twee flinke blaren aan de
binnenkant van zijn handen. Vanwaar hij stond, voor het post
huis van de veldpolitie, kon hij het dorpscentrum overzien.
De versierde welkomstpoort van bamboe. Daarachter op het
dorpsplein die rare heuvel ook versierd met daar bovenop een
tafel en drie stoelen.
Vandaag was de grote dag. Hier in Metro, het mooiste en meest
geslaagde transmigratiegebied van de Lampongse Districten,
werd de komst verwacht van de hoogedelgestrenge heer
Rookmaker en zijn gevolg. Er zouden toespraken zijn van de
resident, het districtshoofd en een demonstratie met 'de bom'
door de politie uit Tandjong Karang. Deze bom zou de olifanten
verjagen en het gewas van de transmigranten uit Java behoe
den voor schade. De olifanten zouden niet gedood hoeven te
worden. Hutabarat grijnsde en zijn van te weinig slaap bloed
doorlopen ogen staarden naar de heuvel met daarop de tafel en
de drie stoelen. Ja die heuvel daar, daar hadden ze de hele
nacht aan gewerkt. Bijna alle mannen van het dorp, inbegrepen
de gehele veldpolitiebezetting. Zelfs zijn directe chef, Toean
Kroes de Inspecteur van Politie, had zijn uniformjas uitgetrokken
en meegewerkt. En dat alles omdat hij, Hutabarat, posthuiscom
mandant 1ste klas bij de Veldpolitie, zo stom was geweest,
gericht te schieten op een grote wijfjesolifant.
Gistermiddag toen het schieten plaats vond, wist hij toch al dat
de resident vandaag zou komen. Stomme hond die hij was!
Hij kon zich wel voor zijn hoofd slaan. Gistermiddag tegen vijf
uur ontving hij het bericht van het desahoofd: olifanten waren
het rijstveld binnengedrongen. Hij verzocht het desahoofd om
zoveel mogelijk mannen op te trommelen. Met lege blikken en
dergelijke zoveel mogelijk lawaai produceren en op die manier
proberen de olifanten te verjagen. Hij zou met drie politiemen
sen ook aanwezig zijn en om beurten schoten lossen in de
lucht.
Wat hij daarna aantrof op het rijstveld was verontrustend: een
kudde van ongeveer zestien olifanten deed zich te goed aan de
oogstrijpe padi. Hun leidster was een grote wijfjesolifant die al
vretend met het front richting mensen stond.
Klapperend met haar oren liet ze af en toe met opgeheven slurf
een schetterend geluid horen. Met gebogen kop, slurf in de bek,
deed ze zelfs een schijnaanval op de schreeuwende mannen
met de lege blikken. De beesten waren niet weg te krijgen ook
niet door de schoten in de lucht.
En toen was hij het rijstveld ingeslopen. Vanachter een boom
stronk als beschutting had hij gericht op de wijfjesolifanten
geschoten. De kudde olifanten was in paniek het bos in
gevlucht. De getroffen olifant echter was vreemd genoeg blijven
staan.
Zij bromde en rochelde, stak haar slurf in de bek en met gebo
gen kop liep ze richting desa. Vanwaar hij stond hoorde hij het
gekraak van de desaomheining toen het gewonde dier er door
heen liep. En daarna de doffe dreun toen het neerviel.
In het dorp aangekomen zag hij het dode beest liggen op het
plein niet ver van de erepoort die de mensen die dag nog had
den gemaakt. De loerah (dorpshoofd) stond daar met wat men
sen uit het dorp en de drie politiemensen. Niemand zei wat tot
Hutabarat de stilte verbrak: 'Ik ga toean Kroes een rapport uit
brengen'. Door de telefoon had hij zijn chef nog nooit zo hard
horen vloeken. Enfin, de baas zou zo spoedig mogelijk komen
en opgelucht liep hij terug naar het gezelschap op het dorps
plein. Inderdaad arriveerde Kroes binnen het half uur, salueerde
kort terug en keek somber zijn HPC aan. Ja wat nul?
Uitgerekend hier zou morgen de resident zijn bom introduceren.
Wegslepen met mankracht van het kadaver was niet te doen,
dat zag hij zo wel. Hij liep het dorpshoofd tegemoet die naar
hem toekwam. Na de begroeting zei de Loerah: 'Toean, ik heb
een voorstel'. Met gebogen hoofd hoorde Kroes het dorpshoofd
aan, die met gedempte stem tot hem sprak. Uiteindelijk zagen
ze Kroes grijnzen, de Loerah nogmaals een hand geven en hem
op zijn schouders kloppen. Men haalde opgelucht adem, er zou
een oplossing komen. Ze hoorden Kroes nog zeggen: 'Ik haal
wat sigaretten, gemalen koffie en suiker bij de Chinees en u for
meert vier ploegen'. Ja, zo begon het gisteravond.
Met meer dan honderd man onder het schijnsel van twaalf
Petromaxlampen had men gewerkt tot aan het ochtend gloren.
Het resultaat mocht gezien worden en men wachtte op de din
gen die zouden komen.
Alles liep uiteindelijk goed af. De resident en zijn gevolg hadden
niet het minste vermoeden wat onder de heuvel begraven lag.
De heer Rookmaker heeft nooit geweten dat zijn eerste toe
spraak over 'zijn bom' en de bijbehorende demonstratie boven
op een dode olifant hadden plaatsgevonden.
René Kloër
25