MATA SATOE, MATA IDJOE EN DJAGA IN EN RONDOM MIJN 'TANAH AYER KITA' Door Pohon-Linde ii VLjljl 'i Waarschijnlijk gebeurt er niets voor niets en heeft alles een doel in het leven. Want door trieste omstandigheden gedwongen verliet ik mijn echtelijke woning en terwijl ik van Singapore door de Molukken naar Papua Nieuw Guinea voer, attendeerde mijn opvolger die drie weken meevoer om het 'Schipperen naast God' te leren, mij op het feit dat Lage Zwaluwe in de Biesbosch zo'n leuk plaatsje was. Eenmaal terug in 'Negri Kodok' begaf ik mij des anderen daags naar Lage Zwaluwe om eens te bezien of daar een woonboot, die ik als vervangende woon ruimte wilde aanschaffen, afgemeerd kon worden. Welnu, op het terrein van de jachthaven aangekomen, bleek zulks in dit propvolle landje niet het geval te zijn. Geen een van de paar fraaie sta-caravans die op grote percelen grond aan het water ston den was te huur, maar de een na laatste aan het einde van het lage dijkje gelegen, bleek toevallig te koop te zijn. Om deze lange inleiding zo kort mogelijk te houden, volsta ik er mee met te vertel len dat na enig telefonisch getawar met de eigenaar, Pohon-Linde met vreugde de koop sloot en zich daardoor tevens het recht verwierf om daar permanent te wonen. Met een lieve 'sobat perampoean' werd de sta-caravan schoon gemaakt, van enig meubilair voorzien en omdat ik mij terstond in deze leuke omgeving aan het water bijzonder thuis voelde, doopte ik mijn nieuw verworven stulpje 'Tanah Ayer Kita'. Omdat ik mijn meeste geschrijf nu in Tanah Ayer Kita doe en omdat de Lindeboom Bierbrouwerij in Limburg (geen familie van mij en Pohon-Linde bezit geen aandelen in deze brouwerij die overigens voortreffelijk bier brouwt) dona teur werd van de Maritieme Stichting Koopvaardij Historie van de Oost-lndiën, wappert nu de Lindeboom Bierbrouwerij- vlag fier op het dijkje pal tegenover mijn stulpje. En hoe gaat het dan in zo'n geval, je maakt kennis met je buren en passanten waarvan er één, moeder bèbèk was met vijf kleintjes in haar kielzog. Bij het voede ren leek het of een van de vijf kleintjes niet goed snik was, want het sufferdje zag vaak de haar toegeworpen brokjes brood niet liggen en was daardoor magerder en kleiner dan haar broertjes en zusjes. Maar wat bleek? Haar bakboordsoogje was wat matter dan het stuurboords oogje en het stumperdje was dus met één blind oogje geboren, hetgeen de ver klaring was voor het feit dat zij slechts brokjes brood zag liggen die rechts van haar lagen. Alles wat links van haar lag, zag zij niet zodat ik dit gehandicapte eendje 'Mata Satoe' ging noemen en haar extra ging verwennen. Al spoedig werd zij zó tam, dat zij zittend op mijn hand de haar verstrekte brokjes brood begon te nuttigen en als ik te laat met het voederen was, sprong zij protes terend met wat gefladder en luid gakgak snaterend, de caravan in. Toen zij wat groter werd en op d'r eentje aan de kost moest zien te komen, was zij zo goed aan haar naam gewend, dat zij zelfs in het donker, als ik 'Mata satoe' riep, naar mij toe kwam. Als ik dan 'savonds laat een frisse neus halend over het dijkje liep en ik zag het groepje half wilde eenden dat daar zit te dommelen, door mij opgeschrikt in paniek het dijkje afhollen naar de veiligheid van het water, dan behoefde ik slechts hard en duidelijk 'Mata Satoe' te roepen, of een van de eenden bedacht zich dan, keerde zich om en stormde dwars tegen de stroom van omlaag hollende eenden, het dijkje weer op. Het werd winter, alle jachtjes lagen zo'n beetje op het droge en practisch alle sta caravans geraakten onbewoond. En toen het goed koud begon te worden en mijn kacheltje een gezellige warmte verspreid de, zag ik door het matglas van de deur, een geluidloze zwarte schaduw buiten zit ten. Dit bleek de zwerfkater te zijn die ik al eens vaker op het terrein van de jacht haven gezien had en parmantig stapte hij naar binnen en ging direct lekker voor de kachel zitten. Omdat deze statige en trotse kater mooie groene ogen heeft, noemde ik die 'Mata idjoe' en de hele winter was hij mijn vaste gast die uiteraard ook bleef mee-eten. Op 11 maart dit jaar werd ik zestig (tetapi belon toea!) en kreeg ik van mijn sobat perampoean een schat van een zeven weken oude Labrador puppy cadeau die ik "Djaga' doopte omdat het mijn wens was om een hond te hebben die tevens waaks is. Welnu, vergeet dat maar. Want tot op heden rent en springt zij elke vreemdeling kwispelstaartend tegemoet. Zo nu en dan bleef ook 'Mata idjoe' komen, die zijn rechten als oudste en Lees verder op blz. 30 28

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 28