DE BLAUWE TROEP, SINT TARCICIUS, BANDOENG 8
l
S£& f WK .'Mf'*1
j
Door G. Schouten
31
Dandang op wat stenen, gesprokkeld hout voor het vuur. Maar de nasi smaakte voortreffelijk!
Wat lees ik in de Moesson van 15 mei
1994? De padvinderstroep Kaki uit
Bandoeng laat van zich horen! Wat zie
ik? Een foto met voor mij vele bekende
gezichten. Ja, de Kaki-groep Bandoeng
1was de beste, werd benijd, maar ook
bewonderd, want geen troep in
Bandoeng had zoveel vaardigheids-insig
nes als juist Kaki, Bandoeng 1
Wat een heerlijk verhaal. Hoe bekend
komen delen van de tekst mij weer voor
ogen. Heb mij na het lezen en herlezen
telefonisch in verbinding gesteld met de
contactman de heer S.A. Karsten.
'Het balletje moet gaan rollen, het moet
een sneeuwbaleffect krijgen'. Het idee is
hiermee geboren, de drie oud-verken
ners, Prins, Karsten en Van den Brink wil
len niet met zijn drieën blijven, er is de
hoop dat deze jongens respons krijgen
van andere Kakiërs.
Het is mogelijk een beetje plagiaat!
Misschien lijkt het op naaperij! Eigenlijk
een beetje kinderachtig!
Wij padvinders van Bandoeng 8 blauw
willen mogelijk hetzelfde, namelijk ook
weer na bijna 55 jaar het contact herstel
len.
O ja, in de afgelopen jaren wanneer ik
weer eens een oude padvindersvriend
ontmoette werd de suggestie bijna altijd
geopperd om een reünie te organiseren.
Het is tot nu toe alléén bij het denkbeeld
gebleven. Het is nooit door enthousiaste
lingen uitgewerkt. Maar de Kaki-jongens
hebben wel aan het idee gestalte gege
ven. Ik weet zeker dat het hen zal lukken
om dat samenkomen te realiseren. Ik
juich het initiatief dat door de oud-verken
ners werd genomen van harte toe.
Nu even iets over onze eigen groep,
Blauw Bandoeng 8. Een katholieke pad-
vindersgroep onder de naam Sint
Tarcicius werd in 1930 opgericht, en
groeide in de vooroorlogse jaren snel uit
tot vier, vijf welpennesten, vier patrouilles,
en een goed geleide voortrekkersstam.
Veel, heel veel werd er gedaan aan de
voor die tijd belangrijke eisen waaraan
jongens moesten voldoen. Vooral aan
vaardigheidseisen werd een hoge priori
teit toegekend. Koken, houthakken, de
eerste beginselen van EHBO, kompas
lezen, pionierswerk, met meestal bamboe
als bouwmateriaal.
En al deze vaardigheden werden in de
vele kampeertochten en hikes (trektoch
ten) getest. Ja, er werd veel gekampeerd.
Bijna iedere vakantie stond er een kamp-
of trektocht gepland. Ik herinner het mij
nog goed: Telaga Patengan, Tjikadjang,
de Gunung Gedeh, Sindanglaja,
Tjikakapa op de Malabar, het Dièng pla
teau, Tjilauteureun aan de Zuidkust, en
nog zovele andere plaatsen. Ja, zegt
deze inmiddels bejaarde verkenner, het
waren mooie tijden!
Ook nu nog besef ik terdege dat mijn
bijna dagelijks verblijf in de dapur met uit
sluitend Indische gerechten op het for
nuis, zijn oorsprong vond in de kookkunst
die ik mij voor het behalen van het insig
ne Kok eigen moest maken.
Ook min of meer technische improvisaties
die zich, o.a. in het Jappenkamp, veelvul
dig voordeden konden worden opgelost
door de vaardigheden, die mij als padvin
der door bekwame leiders waren bijge
bracht.
De onderlinge relaties waren onder pad
vinders toch anders dan die welke je had
met klasgenoten. Dank dus aan de lei
ders van toen, die ons voor ons verdere
leven iets hebben meegegeven, waar
voor wij hun nu nog dankbaar moeten
zijn.
Hopman Maul, hopman Ooms, de vele
vaandrigs, en niet te vergeten de Akela.
Met akela Von Hagt, momenteel wonend
in Orlando (Florida) heb ik nog steeds
schriftelijk contact. Dat dit na ruim zestig
jaar nog mogelijk is? Padvinders uit Indië
zullen het kunnen begrijpen.
Dat ik bij het reeds hoog geprezen artikel
van Piet van den Brink ook zijn foto zie,
heeft mij blij gemaakt. Piet en zijn broer
Sjaak zag ik voor het laatst in 1942 in het
huis van hun ouders aan het Tjibeuning-
plantsoen in Bandoeng.
Ik kreeg in die dagen een verzoek om mij
als oudste verkenner bij een voor mij
onbekende vaandrig Van der Vorst te
melden, die woonachtig was bij de familie
Van den Brink. Het Nederlands-Indisch
leger (KNIL) had de strijd tegen de
Japanners niet kunnen volhouden en
Indië had gecapituleerd. De bezetting
door Japan was een feit! De genoemde
vaandrig Van der Vorst vroeg mij of ik
wilde meehelpen om de guerillastrijders
die in het Zuiden van de Preanger door
vochten, te bevoorraden.
Wapens, munitie, medicamenten, zelfs
benzine en conserven waren welkom.
Met medewerking van andere
padvinders-vrienden kon ik vrijwel direct
aan dit verzoek voldoen. Er volgden
spannende maanden, waaraan door mijn
internering abrupt een eind kwam.
Helaas hebben vele andere padvinders
vrienden in de verzetsorganisatie van
Van der Vorst minder geluk gehad dan ik.
Kempetai, martelingen, Sukamiskin, of in
het gunstigste geval Bantjeu.
'Mijn plicht te doen tegenover mijn land'.
Het stond, of staat nog in de padvinders-
wet. Helaas heeft deze verplichting, die te
serieus werd opgevat verschrikkelijke
gevolgen gehad. Van der Vorst was één
van de velen die deze padvindersdaad
met zijn leven heeft moeten bekopen.
Hoe het Piet en Sjaak is vergaan heb ik
nooit vernomen. Begrijp mijn blijdschap
dat ik hoor, zie, en lees dat hun niet het