loofdak hebben dat eerder breed dan
rond kan worden genoemd.
De wouden die dit meer omringen, over
treffen in omvang alle andere die op deze
hoogte groeien. Binnen een uitgestrekt
heid van enige dagreizen wordt in deze
wildernissen geen menselijk geluid verno
men. Hier en daar ontdekt men enige
loetoengs, zwarte apen.
Stil en eenzaam ligt het zeegroene meer
hier tussen het geboomte. Geen wind-
tochtje ruist, geen golfje rimpelt de gladde
wateroppervlakte behalve de kringen die
rondplassende eenden doen ontstaan.
Nergens dan op dit eiland vinden zij zulk
een uitmuntende schuilplaats om zich te
nestelen als hier op dit grootste van alle
meren op Java, langs de oevers die met
buddleia en andere struiken zijn
begroeid. Op de oppervlakte van het
water drijven dikke conferven, chara-
soorten, benevens een verbazende
menigte potamogeton indicus die op de
rotsachtige bodem van het meer worte
len. In de dooreengegroeide, in het water
drijvende massa's dezer planten wordt
een zeer grote menigte eenhuizige
schelpdieren gevonden.
Tussen gindse boomstammen in de
nabijheid van de hut stond ik op 20 juli
1837 met mijn inmiddels sinds lang
gestorven vriend dr. Fritze. Van daaruit
beschouwden wij dit toneel van vrede dat
nog in de stralen van de avondzon blonk.
Terwijl wij daar toen vol bewondering
stonden, daalde langzaam en ongemerkt
de zon en heinde en ver breidde zich om
ons heen het nachtelijk duister uit.
Eensklaps lieten zich enige insektenko-
ren horen, doch weldra verstomde ook
hun gegons. De koude, die hand over
hand toenam met het dieper worden van
de duisternis - de temperatuur bedroeg
tien graden Celsius - dreef ons naar de
nabijheid van de wachtvuren die de
Javanen op verschillende plaatsen tus
sen de bomen hadden ontstoken. Weldra
was de nacht volkomen gedaald, we kon
den nu niets meer onderscheiden dan het
roodachtige schijnsel van de vuren.
Intussen werd de oostelijke hemel boven
de stompe kegel van de Patoeha allengs
helderder. De maan was aan de hemel
verschenen. Ze spiegelde zich in het
glanzende watervlak en verlichtte met
haar glans het omringende woud. Geen
enkel geluid brak de nachtelijke stilte,
behalve van tijd tot tijd het gesnater van
de eenden op het meer. Overigens was
alles doodstil in het woud. Het doffe
geraas van de veraf gelegen watervallen
werd in dit nachtelijk uur duidelijker
gehoord dan overdag'.
Een waarlijk voortreffelijke beschrijving
van Situ Patenggang!
Franz Wilhelm Junghuhn
hierboven sprak. De beschrijving van
deze plaat geeft de beste indruk van het
meer Situ Patenggang en omgeving:
'De beschouwer wordt verondersteld zich
te bevinden op een eiland dat in de nabij
heid van de westelijke oever is gelegen.
Hij richt zijn blikken over de noordelijke
helft van het meer, naar het oosten, naar
de zijde, waar verre van hem op de ach
tergrond de Goenoeng Patoeha zijn
stompe kruin verheft. Het meer ligt 4790
voet boven de zeespiegel en is heinde en
ver omgeven door een dicht en hoog
groeiend woud dat voornamelijk uit eiken
en podocarpus-soorten bestaat. Aan het
einde van de voorgrond bevindt zich een
lange heuvelstrook die zich tot het meer
uitstrekt. Het is een schiereiland dat een
knotsvormige gedaante heeft en met de
noordelijke oever door middel van een
smalle landengte verbonden is, waar wij
tussen het geboomte onze hutten hebben
doen opslaan. Een smal water, dat hier
niet zichtbaar is, scheidt dit schiereiland
(Foto: Koninklijk Instituut voor de Tropen)
van de wouden die aan die kant oprijzen.
Ze vormen een donkere achtergrond,
waarop het hoge geboomte, door het
volle licht der zon beschenen, scherp uit
komt. Het kreupelhout van het woud is
weggehakt en het grootste gedeelte der
hoge woudbewoners is door de bijl
geveld zodat de bomen op een afstand
van elkaar staan. Des te duidelijker valt
hun gedaante op die ik hier en op de
voorgrond van de tekening zo getrouw
mogelijk heb afgebeeld. Het zijn bijna uit
sluitend kimerak- en kipoetribomen,
podocarpus bracteata en cupressina die
bij het vellen van de andere bomen om
hun kolossale grootte zijn gespaard
gebleven. Helder grijs, witachtig van kleur
verheffen zich in scherpe omtrekken hun
slanke zuilvormige stammen tegen de
donkere achtergrond. Eerst nadat ze een
aanmerkelijke hoogte hebben gekregen,
beginnen de schuin opwaarts gerichte
takken te groeien. Ze verdelen zich ver
volgens vorksgewijze tot zij dunne takken
vormen die evenwel een zeer uitgebreid
34