giEKEREN OVER PAUPERS 1 Armoede onder Indo-Europeanen 1870-1920 Door Angela de Fretes BLANK PRESTIGE DE PAUPERS 10 'Zij heette Tjoek. Zij ging op de negende school, waar kinderen van schrijvers op gingen. Niet eens van commiezen derde klas. En waar kinderen van Stamboel orkesten op gingen. En kinderen uit geheel gederailleerde adellijke geslach ten, met een driedubbele naam en een titel, maar met blote voeten vol wonden en littekens. En zeer veel niet-Europese kindertjes: van Chinezen en Javanen en Maleiers. Al deze kinderen woonden in kampongs of aan kampongranden. Ze droegen altijd versleten en veel te grote of veel te kleine kleren'. In Tjalie Robinsons bekendste verhalen bundel Tjoek, maar onder andere ook in zijn onvergetelijke Piekerans van een straatslijper, komen vaak personages voor afkomstig uit de lagere sociale klas sen van de Indische koloniale samen leving. Bij voorbeeld in de persoon van ruzie zoekende boewaja, ondeugend straatslijpertje of sympathieke scharre laar. Tjalie had een zwak voor personen uit deze lagere klassen en liet in zijn verha len vooral hun menselijke kant naar voren komen. Niet zelden vormden zijn 'pieke rans' een pleidooi voor de acceptatie van de anak kolong, straatslijper of minder bedeelde Indo. Hij maakte hierbij echter wel duidelijk onderscheid tussen de ver schoppeling met een goed hart en de boewaja die alleen op narigheid uit was. De meeste Europeanen in Nederlands- Indië maakten dit onderscheid niet en zagen de Europeanen uit de lagere milieu's niet als afzonderlijke individuen, maar als een (probleem)groep die niet wilde deugen en waar men liever niet mee omging. De Europeanen uit de lagere sociale klassen, ook wel paupers genoemd, waren dus de 'outcasts' van de Europese groep. In Nederlands-lndië waren er al vanaf het begin van de vestiging van de Hollanders normen voor sociaal prestige van kracht, waarmee de nieuwe overheersers zich onderscheidden van de Inlandse bevolking. Ten tijde van de V.O.C. was de christelijke religie de norm. In de 19e eeuw werden uiterlijke kenmerken die het blanke ras symboliseerden, zoals taal, kleding en huidkleur belangrijker. De bevolking van de kolonie werd toen ver deeld in twee groepen: de Europeanen (en daarmee gelijkgestelden) en de Inlanders (en daarmee gelijkgestelden). De indeling naar huidkleur, de 'color line', werd de basis van de koloniale ordening. De superioriteit van de blanke overheer sers en de inferioriteit van de Inlandse bevolking vormden het uitgangspunt van het koloniale systeem en daardoor ook van de sociale, economische en politieke inrichting van de koloniale samenleving. De Europese groep zelf was in werkelijk heid niet de eenheid die zij naar buiten toe wilde lijken, maar was onderverdeeld in een topgroep die toegang had tot rijk dom, status en macht en een groep die hiervan verstoken was. Zo stond de relatie tussen de koloniale elite en noodlijdende Indo-Europeanen in het teken van de handhaving van het (op ongelijkheid van rassen en volken geba seerde) koloniale systeem en van het behoud van het blank prestige. In het Nederlands-lndië van rond de eeuwwisseling draaide alles dus om Europees prestige, blanke superioriteit en daarmee verbonden zaken als huid kleur, spraak, welvaart, opleiding enzo voort. De Indo-Europeanen uit de lagere klas sen hadden echter vaak een donkere huidkleur, spraken petjoh, waren arm en hadden weinig opleiding maar werden wèl tot de Europese groep gerekend. Dit laatste was vele andere Europeanen een doorn in het oog. Zij vonden de verarmde Europeanen gedegenereerde Europea nen die een blamage voor het Europees prestige waren. De Europese mens moest staan voor superieure gezondheid, rijkdom en intelli gentie. Fysieke zwakte, moreel verval en degeneratie moesten worden vermeden. Het was dan ook beslist niet bon ton om sociale contacten te onderhouden met iemand uit de lagere klassen, omdat pau pers als bedreigend voor het blank presti ge werden gezien. Pauperisme is te omschrijven als 'een toestand van algemene armoede onder de lagere volksklasse tengevolge van maatschappelijke omstandigheden', waarbij met een pauper 'iemand die door maatschappelijke omstandigheden niet in staat is zich enige welstand te verwerven' wordt bedoeld. In Nederlands-lndië moest men tot de Europese klasse behoren om als pauper aangemerkt te worden. Arme Inlanders en niet door de Europese vader erkende Indo-Europeanen werden niet geclassifi ceerd als paupers en werden buiten beschouwing gelaten. Paupers konden in drie categorieën wor den ingedeeld: 1) Zogenaamde 'ruwe paupers', bestaan de uit gegageerde Europese militairen die zich in de kampong vooral bezighielden met het houden van bordelen en clandes tiene drankverkoop; 2) Het 'klerkenproletariaat', bestaande uit alle lager betaalden in overheids- en par ticuliere dienst; 3) De Europese paupers 'zonder beroep', die rondzwierven en op de inheemse bevolking parasiteerden. In Nederlands-lndië woonden de paupers aan de rand van de kampong in wijken waar het vooral met de hygiëne en (naar men zei) het moreel treurig gesteld was. Een verslaggever van ANETA typeerde de leefsituatie van de paupers in 1928 als volgt: 'Daar, waar "een fatsoenlijk mensch" niet komt, in de achter de hee renhuizen verscholen kampongcom plexen hokken de paupers samen. Zij leven niet, zij laten zich door de omstan digheden, waaronder hun armelijk leven voorbijglijdt, van den eenen dag naar den anderen zeulen'. Karakteristieke arme Indo-buurten zo rond 1880 waren Kemayoran in Batavia, Krambangan in Soerabaja en Karang- bidara in Semarang. In deze wijken liet de leefbaarheid vaak te wensen over. Van de Indische wijk Karangbidara in Semarang is bijvoorbeeld bekend dat door stilstaand water in de slecht onder houden grachten en sloten die langs de wijk liepen, vaak koorts- en choleraepide- mieën uitbraken. Ook sociaal gezien waren de Indische kampongs de 'mindere buurten'. Een in de jaren vijftig over haar jeugd in Nederlands-lndië geïnterviewde vrouw herinnert zich: 'Op straat werd door Europese en Indische kinderen vrij onder elkaar gespeeld. Van Krambangan-kinde- ren werd geregeld last ondervonden. De realiter hierbij aangelegde maatstaf van discriminatie, geldend voor beide groe pen was hier slechts: beschaafd, minder

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 10