INDISCHS JAREN MALANG, 15 MEI 1943 door F. W. Kaptijn In het bezette Nederlands Oost-lndië ging ook die dag de zon pas om half acht Tokio-tijd op. Was het daarom een bijzon dere dag? Voor Fred Admiraal en een handvol van zijn vrienden en leeftijdgeno ten wel. Een maand tevoren was er voor de zoveelste maal een registratie ge weest die de nieuwe heersers een slordi ge som geld opleverde en een beter inzicht omtrent de samenstelling van de ingewikkelde Indische maatschappij. Bij die gelegenheid was hem met nadruk medegedeeld dat hij zich 15 mei 1943 bij het z.g. Marinekamp diende te melden. Als vijandelijk onderdaan van ongemengd bloed zou hij worden geïnterneerd. Begin juli zou hij zeventien worden en een paar maanden voor het bereiken van die ge vaarlijke leeftijd, op 15 mei 1943 dus, werd hij te 10.00 uur aan de poort ver wacht. De Indonesische klerk overhandigde hem een lijstje met daarop zaken die hij bij aan de drukke verkeersweg Oro-oro Dowoh wonen. Fred was van zijn afscheidsronde thuis gekomen met enkele zeer welkome ge schenken. Van de een had hij een gaaf paar soldatenkistjes gekregen, de onver- slijtbare KNIL-legerschoenen met vervaar lijke kopspijkers, een andere kennis had hem bedacht met de bekende gestreepte legerdeken en nog weer rijkere vrienden hadden hem geld toegestopt. Fred had het allemaal dankbaar aanvaard. Thuis was het allang geen vetpot meer. Veertien volle maanden na de smadelijke nederlaag waren de eens zo welvarende Europeanen vaak ettelijke sporten op de maatschappelijke ladder omlaag gedui keld. Het goedlopende bedrijfje van Freds vader was ter ziele. De klanten hadden hun rekeningen niet willen betalen, want de Postspaarbank had al hun tegoeden bevroren. Floewel Fred het directe ver band niet zo duidelijk had gezien was hij toch telkens onverrrichterzake naar huis gegaan. Ook Christien, z'n stiefmoeder, was het niet gelukt om meer dan een paar hon derd gulden binnen te halen. Op vele manieren hadden ze het hoofd boven water kunnen houden. Ze zag zorgelijk toe hoe hij z'n spullen in een oude ijzeren trunk-koffer pakte en vroeg zich af hoe ze het verder moest redden zonder de hulp Het Coenplein in Malang zich mocht hebben. De laatste dag in vrij heid had Fred doorgebracht met afscheid nemen van vrienden en kennissen die nog niet aan de beurt waren om kamp of 'wijk' in te worden gestuurd. De meesten omdat ze zich konden beroepen op hun Indonesische afstamming. Hoe hoger het percentage inheems bloed hoe groter de kans om buiten te blijven. Freds stiefmoe der had kennelijk ook voldoende en bleef met haar twee jonge kinderen, Casje van zes en Greetje van vier in het grote huis van deze grote knul. Fred pakte ook zijn schooltas met boeken en schriften en schrijfbenodigheden; je kon niet weten of er in het kamp gelegenheid zou zijn om nog wat aan studie te doen. Op de bewuste ochtend stond de bestel de dogcar op tijd voor de deur. Met de hulp van Christien en de koetsier laadde hij de boel in en bond zijn ijzeren ledikant rechtop tegen de achterkant van het rij tuigje. Hij nam afscheid, kreeg een brok in zijn keel toen hij de kleine armpjes van Greetje om zijn hals voelde en het snik ken van Christien hoorde. Ze kuste hem en kon geen woord uitbrengen. Hij gaf de koetsier opdracht om te gaan. Ze hadden hem willen wegbrengen maar daar had Fred niets voor gevoeld. Ze zouden zon dag immers op bezoek mogen komen en hij ging helemaal niet zo ver weg. Be droefd en niet begrijpend keken ze hem na en wuifden voor de laatste maal terwijl het karretje rond de stadsklok de hoofd straat Kajoetangan opreed. Fred prentte de beelden in zijn geheugen. Hoe lang zou het duren voordat hij weer als een vrij man zou rondlopen? Een van zijn Indische vriendjes, nog te jong of iets te bruin om al in het kamp gestopt te wor den, fietste een eindje met hem mee. Hij gaf Fred zijn pakje sigaretten en verzocht hem de groeten te doen aan Ronald en Peter en Theo die al eerder geroepen waren, 't Was daar niet slecht, wist de jongen; goed eten en weinig werk, een Jap aan de poort en verder inlandse poli tieagenten. Aan het eind van Kajoetangan, bij de aloon-aloon, riep hij 'so long!' en zwaaide af. Fred knikte en wuifde naar deze bof kont die vrij kon blijven. Of was dat eigen lijk nog zo'n voorrecht in deze bange tijd? Hem leek het toch wel spannend in dat Marinekamp. Hij zou er heel wat beken den van school ontmoeten en vooral de vrienden waar hij het afgelopen jaar mee was opgetrokken. Ze naderden de witgekalkte gebouwen van het Marine-vakantieoord. Er was prik keldraad omheen gezet maar verder lag het daar met z'n groene velden en hel derrode pannedaken vredig en vriendelijk bij. De koetsier stopte voor de poort. Fred betaalde hem en begon zijn barang af te laden en door de poort te sjouwen. Een Javaanse politieagent wees hem het kantoortje waar hij zich moest melden. Daar zat een Hollander achter een schrijf tafel die hem om zijn naam en andere gegevens vroeg. Tot Freds verbazing stond deze landgenoot er op om zijn koffer en schooltas te onderzoeken. Vooral de boeken en schriften wilde hij inzien. Fred had, op zijn manier, af en toe in dagboekvorm zijn indrukken over de gebeurtenissen van het afgelopen jaar weergegeven. De man eiste op strenge toon dat Fred de minder vriendelijke uitla tingen, vooral die over de NSB verwijder de. Voor zijn eigen bestwil beweerde hij. Niet begrijpend en met een vaag gevoel van angst keek Fred in de kille blauwe ogen van deze man en scheurde de blaadjes uit het schrift. Buiten hoorde hij de koetsier met de tong klakken en door de spijlen van het geslo ten hek zag hij hoe de dogcar wegreed in de richting van de stad... (wordt vervolgd) 12

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 12