Java de bakermat
Aflevering 9
Dit is het negende artikel uit een reeks ontleend aan het dagboek van
G. Servaas, die tussen 15 april en 4 mei 1992 een flora- en faunareis maakte
over Java.
Naar het rijk van Njai Loro Kidul
De roep van de zee overstemt die van de
bergen; vandaag gaan wij daarom naar
het rijk van Njai Loro Kidul, de machtige
godin van de Zuidkust. Om weer eens de
zilte zeelucht in te ademen en de rustige
stem van de branding weer eens te
horen.
De bergachtige zuidkust van de Priangan
strekt zich uit van het driehoekig schierei
land van Ujung Kulon, met als grote hap
uit het land de Wijnkoopsbaai (thans
Teluk Pelabuhan Ratu) tot aan de Segara
Anakan (kind van de zee) en het eiland
Nusa Kambangan. Tussen alle rotsforma
ties liggen smallere en bredere zand-
strandjes en kleine vissersdorpjes zoals
Pangandaran, waar wij vandaag heen
trekken. En waar prauwen rusten in het
zand.
Wij nemen nu afscheid van de Tangku-
ban Prahu en Lembang en beginnen
onze ruim 220 km lange tocht naar
Pangandaran via de route, noordelijk van
Garut, en Tasikmalaya. Het gebied dat
we nu doorkruisen was eens het nie
mandsland tussen de rijken Mataram in
Midden-Java en Banten in het westen.
Tussen Bandung en Tasikmalaya voeren
bijna alle zijwegen naar een berg, krater
of heetwaterbron. Als we het schilderach
tige hart van Java zouden willen aanwij
zen dan kan deze lange kronkelweg van
Bandung tot Tasik daar aanspraak op
maken. Het gebied heeft alle lieflijke land
schapsoorten.
Kinderen liggen op de natte ruggen van
modderige karbouwen, een warme zon
brandt op een zee van rijpende padi.
Bambupluimen buigen en knikken in een
middagbriesje. Een blauwe hemel met
dikke wolkenwatten weerkaatst op het
oppervlak van een waterplas van een
onbeplant padiveld. De kleine kotta's en
dessa's zijn uitgestrekt. De witte huisjes
zijn koel met diepe veranda's, die op
palen staan. De becah's en dokkars zijn
kleurrijker en vrolijker versierd met allerlei
dingetjes en de paardjes versierd met
rinkelend en glimmend tuigbeslag met
kleurige kwasten. Ook de mensen zijn
fleurig gekleed. Wanneer we het hoogste
punt van de steile Nagrekpas hebben
bereikt genieten we van een schitterend
uitzicht over de groene vlakte van
Lèlès met hoog daarboven uit de zuivere
kegel van de Cikorai.
En dan snellen we verder door het scho
ne Prianganlandschap, langs vriendelijke
dessa's, waar lichtgrijze rook omhoog
warrelt door de zonbeschenen atap-
daken van tussen het groen verscholen
kamponghuisjes; op de erfjes rijpen
zware pisangtrossen en schittert het zon
licht op de lange bladeren van de mais.
Vanonder dichte bambustoelen komen
zwaarstappend donkergrijze karbouwen
tevoorschijn. Vrolijke kinderen wuiven
ons toe en gillen of gebaren om presèn
(presentje) en we delen wat ballpoints of
snoepjes uit, immers schrijfgerei is
schaars maar wel zeer gewild.
We zien rechts van ons de vulkaantop-
pen van de Mandalawangi, de Guntur, de
sierlijk gevormde Cikoray, 2800 meter
hoog en van het type kegelberg. Zijn kra
ter die een vierkante kilometer groot is, is
reeds lang uitgeblust. En dan de
Galungung, 2200 meter hoog. In 1823
was er een eruptie van modder en steen,
die grote verwoestingen aanrichtte: vier
duizend mensen verloren er het leven bij
en honderdveertig dorpen werden zwaar
geteisterd. De tweede grote uitbarsting
vond plaats in 1894; hierbij waren geen
mensenlevens te betreuren. De recente
uitbarstingen van april tot juli 1982, in
totaal dertien, gingen met hinderlijke
asregens gepaard, die tot aan Jakarta toe
neerdaalden en aswolken die een hoogte
bereikten van twaalfduizend meter waar
door vliegverkeer boven dat deel van
Java werd gehinderd. Ook over Bandung
kwam enige malen een asregen, de eer
ste op 6 mei 1982 en de tweede op 4 juni
d.a.v. De oost-moessonwinden dreven de
aswolken in de richting van Garut,
Bandung, Cianjur, Bogor en verder. In
Garut viel niet alleen as, maar zelfs zand
uit de krater. Een plaatselijke radio-
omroep in Bandung sprak: 'De zon komt
aan de verkeerde kant op.' Immers bij de
dageraad werd in het westen licht zicht
baar, terwijl in het oosten waar de
Galungung ligt, de lucht pikzwart was!
Over Bandung viel die ochtend een dikke
laag vlokken as en het was zo donker als
de nacht.
Een oud Javaanse legende verhaalt het
ontstaan van de bergen op Java. De god
Sjiwa beval dat de top van de Mahameru,
de moederberg in India, door de goden
en geesten moest worden overgebracht
naar Java. Dit bleek echter geen eenvou
dige klus en al draaiende werd die op zijn
plaats gebracht en kwam terecht in het
westelijk puntje van Java en zo ontstond
daar de Gunung Karang. Maar door
zware druk zonk het westelijk deel steeds
dieper en het oostelijk deel steeg zo hoog
dat het tot de hemel reikte. Om het even
wicht weer te herstellen hielpen alle
goden mee een brok van de berg af te
breken en van west naar oost over Java
te vervoeren. Als afgeknotte stukken ble
ven over de Gunung Karang en de
Gunung Pulosari op West-Java, gelegen
westelijk van Rangkas Bitung.
Op de zware tocht van de goden verloren
zij telkens berggedeelten, die de Salak,
Gedé, Ciremay, Slamat, Diëng, Sumbing,
Sindoro, Merbabu, Merapi, Lawu, Kelud,
32