Terug naar Bondowoso 'De muziek van onze taal wordt herkend als die van het land' Tijdens onze rondreis door Indonesië logeerden we in Batu, Oost-Java, op 204 km afstand van Bondowoso, de plaats waar ik als kind had gewoond in de jaren 1938-1942. Terwijl het reisgezelschap een tocht naar de Bromo ging maken besloten mijn vrouw en ik deze dag te gebruiken om Bondowoso te bezoeken, 's Morgens om half zeven waren wij uit Batoe vertrokken. Ik had geen hoogge spannen verwachtingen van de toestand van de noordelijke kustweg in Oost-Java en twijfelde er een beetje aan of wij Batu-Bondowoso en terug, wel in één dag konden afleggen. Ik herinnerde mij dat wij er voor de oorlog bijna een hele dag over deden om met onze Dodge 1938 van Bondowoso naar Malang te rijden. Het liep heel anders, de tweebaansweg was voortreffelijk en er was op deze eerste dag van de lebaran weinig verkeer, zodat de chauffeur van de taxi, die wij voor de hele dag gehuurd hadden, regelmatig snelheden van 110 km per uur haalde. Voordat wij het wisten waren wij Pasuruan voorbij en draaiden het binnenland in om via de Arak Arak, een kronkelende bergweg, naar Bondowoso af te dalen. We reden de steile weg af, waar ik als klein jongetje vele malen zwoegend tegen op was gefietst, om tenslotte op de alun-alun uit te komen. 'Kiril', zei ik tegen de chauffeur en keek tegelijkertijd speu rend naar rechts of ik de soos kon zien waar wij altijd het Sinterklaasfeest vier den. Deze was er niet meer, evenals diverse andere huizen die langs deze kant van de alun-alun hadden gestaan! 'Ini Jalan Jemberl', zei de chauffeur. 'Klopt', zei ik, 'vroeger de Djemberse weg, terug, terug!' Aan de Jalan Jember moest ons voorma lig huis liggen. Mijn hart klopte in mijn keel, terwijl ik probeerde aan beide kan ten van de straat herkenningspunten te vinden. Aan de rechterkant lukte dat niet. Links opeens Europees uitziende huizen waarvan ik er één meende te herkennen als het huis van de familie Refuge. Toen waren wij op een kruispunt, dat ik uit dui zenden had moeten herkennen want daaraan moest ons huis liggen. Een groot bord langs de kant van de weg: Hotel Palm. En daarachter lag het huis met blinkend witgekalkte muren, onder vrien delijke oranjerode dakpannen te pralen in de zon. Nu Hotel Palm, toen het huis waar wij onze gelukkigste jaren voor de oorlog beleefden. De voorgevel was niet veranderd, even als de statige koningspalmen die de oprit markeerden. Nog steeds kon je voor de hoofdingang droog uit de auto stappen, omdat de overkapping, gedragen door twee statige zuilen, er nog steeds was. 'Ajoh, we gaan gewoon naar binnen en vragen of we mogen rondkijken, het is toch een hotel', zei ik tegen mijn vrouw. Onze taxi reed de oprijlaan op net zoals vroeger onze Dodge dat had gedaan. Herinneringen welden onweerstaanbaar op, vele malen waren we op dezelfde wijze over dezelfde oprijlaan thuisgeko men, meestal 's avonds en dan had het geluid van de vaartverminderende auto mijn broertje en mij gewekt, als we tegen mijn moeder geleund achter in de auto hadden liggen slapen. 'Bisa tungu, berangkali dua djam?', vroeg ik de chauffeur. 'Bisa', klonk het bevesti gend. En toen stond ik op moederlijke grond, zou een romanticus zeggen. Maar ik voelde me heel anders, de jaren tussen mijn jeugd en nu vielen niet weg. Dat 'ik- jongetje' dat hier eens gespeeld had en op een Japanse fiets had rondgereden over de brede oprijlaan, was nu een vol wassen man met een leven vol ervarin gen achter zich. In de tussenliggende 47 jaar was er te veel gebeurd om die brede emotionele kloof zo snel te overbruggen. En toen stonden we in het koele voorpor taal van mijn ouderlijk huis. Waar vroeger een enorme ronde teakhouten planten bak stond, was nu de balie van de recep tie van het hotel. Links was vroeger het kantoor van mijn vader, rechts de visite kamer, allemaal nog duidelijk aanwezig. De erker waar mijn vaders bureau stond was er nog, zelfs de glazen ramen erin waren nog onveranderd. 'Sir, can I help you?' Een kleine Chinees stond achter me. Hij bleek de eigenaar van dit hotel te zijn, dat net twee maan den geleden geopend was. Toen ik hem vertelde dat ik 47 jaar gele den in dit huis had gewoond en het vre selijk graag nog eens terug wilde zien, was hij verrukt. Hij nodigde ons meteen uit om net zolang te blijven logeren als wij wilden. Hij was duidelijk teleurgesteld toen we hem uit legden dat we op doorreis waren en maar een paar uurtjes konden blijven. We moesten eerst met hem iets gaan drin ken, waarna hij ons zou rondleiden. Het werd een onvergetelijke dag. Mijn kinder jaren herleefden weer, maar dan beleefd met een volwassen geest die veel meer aanknopingspunten heeft om de vele emoties vorm en kleur te geven. Op nieuw zag ik Blackie, onze zwarte chow- chow over de emper lopen met zes jon gen achter haar aan die voortdurend pro beerden te zuigen. Bijna kon ik haar zwarte vacht en haar kleine stevig staan de oren onder mijn handen voelen. Pas veel later, toen ik in Holland zelf een hond had, heb ik beseft hoe gek ik op Blackie moet zijn geweest. Nu stond haar beeld mij nog veel duidelijker voor ogen. Ik zag mijn vader achter zijn bureau zit ten, terwijl ik de geur van een vers opge stoken sigaar rook, hij was dan in de goede stemming om hem een gunst te vragen. 'Hè pappie, gaan we vanmiddag in Tasnan zwemmen?' De rest van het huis was nog zeer goed herkenbaar, hoe wel het op vele plaatsen verbouwd was. Aan de lange gangen waar vroeger de keuken, de wc, badkamer etc. hadden gelegen, waren nu kamers voor de hotel- gasten gekomen. Achter het huis in de tuin was een groot congrescentrum gebouwd. Ik keek uit het raam en zei: 'Daar aan de overkant van de straat woonde de familie Evers met twee meis jes, Nellie en Annie met wie we heel vaak speelden'. Even later toen we door de tuin liepen zei ik plotseling: 'Eh mana slokan?' Naast ons huis had namelijk een brede slokan gelopen waar we altijd het spelletje sloot je springen deden. De kleine Chinees moest vreselijk lachen. 'Slokan ada, teta- pi tida bisa liat, too dangerous for the guests, we have covered it!' Even later, na een heerlijke rijstmaaltijd in het restaurant van zijn hotel reed de eige naar ons rond in Bondowoso. Onze lage re school stond er nog evenals het sta tion. Het viel me op dat de sfeer van de straat waar wij woonden nog helemaal bewaard was gebleven. Twee impressies van een Indisch huis, vijftig jaar na elkaar. Een oude zwartwit foto toont de voorgevel van een groot sta tig witgekalkt huis. De bewoner, mijn vader, heeft zich trots, staande naast zijn nieuwe Dodge 1938, laten vereeuwigen. 40

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 40