Hans van Heil 41 De automobiel staat voor de ingang, onder een afdak gedragen door twee metalen palen. Achter hem staat zijn vrouw, mijn moeder. Op de treeplank van de zwarte Dodge zit ik. De realiteit van nu toont hetzelfde huis, slechts weinig veranderd. De voorgevel staat er nog precies zo evenals de hoge koningspalmen. Alleen het grote gras- In Jakarta en Semarang waar mijn vrouw heeft gewoond was alles zo veranderd dat er vrijwel geen herkenningspunten voor haar meer waren te ontdekken. De algemene sfeer van Indonesië, de mensen, de geuren, de natuur en boven al de klank van de taal hadden de weg naar ons hart gevonden. Het land waar ik geboren en opgevoed ben, waar ik twintig Semarang ontstaat er een sfeer van fami lieleden onder elkaar. Al deze gevoelens die gedurende onze rondreis vaag gestal te hebben gekregen krijgen nu bij dit weerzien vaste vorm. Het wordt nog con creter als Simon Moelyadi, de huidige eigenaar, mij vraagt of ik nog namen weet van mensen die ik in Bondowoso gekend heb. De naam van Johnny Op de treeplank van de nieuwe Dodge 1938, met mijn ouders vereeuwigd voor ons huis in bondowoso veld, duidelijk zichtbaar op de eerste foto, heeft plaats moeten maken voor een par- keerinham waar een paar personenwa gens en busjes staan geparkeerd. Het oorspronkelijk zinken dak is vervangen door helderrode pannen. Het raam van mijn vaders kantoor, dat aan de voorkant van ons huis was gele gen, is er nog steeds. Hieraan is niets veranderd; dezelfde glasindeling, dezelf de beluchtingssleuven aan de bovenkant. De verrassing en ontroering bij het weer zien van het huis waar ik vijftig jaar gele den in Bondowoso in Oost-Java heb gewoond is groot; op onze tocht over de lengte van Java hebben wij niet veel per soonlijke dingen teruggevonden. jaar heb gewoond en dat mij tenslotte in 1951 als vijand heeft verstoten heeft mij opnieuw als zoon verwelkomd. Van de vijandige sfeer die na '45 tussen Nederlanders en Indonesiërs was ont staan is niets meer over. Integendeel, zodra wij de eerste woorden bahasa met de ons bekende tongval, uit gesproken hebben, is er een blijde ver welkomende herkenning. De muziek van de taal die wij spreken wordt herkend als die van het land. Onmiddellijk komen de vragen hoe wij zo hebben leren spreken en waar wij van daan komen. Op onze verklaring dat wij belanda beranakan zijn uit Soerabaja en Dayton, het vriendje dat tegenover ons woonde schiet mij als enige kanshebber te binnen. Hij was een Indische jongen van wie ik inschat dat hij mogelijkerwijs de oorlog en de bersiaptijd heeft over leefd. 'Jammer, net een halfjaar geleden over leden', antwoordt Simon. 'Maar zijn vader leeft nog. Wil je die ontmoeten?' Ik durf het niet. Bevreesd om oude won den open te maken. Ik moet aanvaarden dat het nu voltooid verleden tijd is.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 41