VANAF DE
ZIJGALERIJ
MEITIE IN MADIOEN
GREET GAUDREAU
In het benauwd kleine huis in Madioen
konden zij, Meitiemuis en haar moeder,
nauwelijks een luchtje scheppen op het
voorgalerijtje dat vol zat met varens en
palmen. Maar ze schikten zich want ze
waren noodgedwongen gelogeerd, geluk
kig niet te lang, bij een collega-onderwij
zeres van Meitie's moeder, Juffrouw
Poulain, en die was helemaal niet blij met
de logeerpartij.
Bij het vallen van de avond kwam er een
waker die de nacht slapend op de treden
van de voorgalerij doorbracht. Het feit
alleen al dat er iemand moest komen
waken was verontrustend voor een muis.
Meitiemuis had bewondering voor de
nachtwaker, een zachtmoedige oude
man. Hij was niet bang om op de wijde
traptreden te slapen, tussen de donkere
voorgalerij en de spoken van de nacht-
tuin. Hij sliep zelfs zo vast dat de dieven
die op een nacht het huis binnendrongen,
kalm over hem heen konden stappen en
het kantoor van Juffrouw Poulain door
zoeken. Daarvoor moesten zij haar slaap
kamer door, vlak langs haar bed maar
ook zij sliep vredig door. Maar Meitie's
moeder werd wakker, zat op in bed en
riep luid: 'Werda!' Dat maakte Meitie weer
wakker en ze wist dat er onraad was,
maar ze was niet bang omdat haar moe
der niet bang was.
In het dromerig schijnsel van de lampoe
tèmplèk zaten ze naast elkaar op het
grote bed, onder de hoge klamboe.
Meitie's moeder was kalm en zei verder
niets; ze zaten daar maar in de valse vei
ligheid van hun spinneweb-huisje en
keken naar de deur die niet op slot zat.
Op de roep van Meitie's moeder hadden
ze gevoeld, meer dan gehoord, hoe blote
voeten langs hun deur renden, toen was
alles weer doodstil. Eigenlijk was het
aldoor doodstil geweest, maar later ver
beeldde Meitie zich dat er buiten hun
deur steelse geluiden waren geweest,
een atmosfeer van onderdrukte opwin
ding, een geritsel, getinkel en gefluister in
Juffrouw Poulains kantoor. Toen had plot
seling, luid in de stilte, haar moeders
autoritaire roep geklonken, de enkele
tromslag die de dieven had opge
schrikt...toen de blootvoetige ren langs
hun deur, jubelend vanwege de buit van
veel geld en een gouden horloge...dan
weer de nachtstilte die kalmerend zei,
alles is weer in orde, maar er is veel
gebeurd...
Zo ging het, zei Meitie tevreden tegen
zichzelf, precies zo. Ze herleefde graag
de gebeurtenissen van die nacht, ze had
er nogal van genoten. Ze wist zelfs dat ze
schaduwen langs had zien flitsen in de
lichtschijn onder de deur, hoewel er in
werkelijkheid helemaal geen licht aan de
andere kant geweest was. Maar ze paste
er wel voor op nog eens alle feiten met
haar moeder te bespreken want die had
haar observaties niet ondersteund; ze
had gelachen en volgehouden dat ze
niets gehoord of gezien had. Ze was een
voudig wakker geworden en had geweten
dat er iets niet in orde was. Meitie stootte
vaak haar neus tegen de nuchterheid van
volwassenen - wat haar niet belette
trouw te blijven aan haar eigen interpre
taties van de werkelijkheid die veel bon
ter, romantischer en warmer waren. Beter
dus.
De volgende ochtend gingen zij alle drie
gewoon naar school of er niets gebeurd
was, Juffrouw Poulain tien stappen voor
uit, ongenaakbaar, stijf rechtop in haar
lange witte bébé, bepaald geen dartel
veulen ondanks haar naam.
In Madioen was Meitie weer Meitiemuis,
ze was niet op haar gemak. De andere
kinderen, de bedienden en sommige
moeders zeiden dat de immense wa-
ringins die boven de doodse straten en
tuinen uit torenden, wezens herbergden
die leefden en dwaalden alleen in de don
kere uren. Ze fluisterden dat de boosaar
dige, spottende spooksels die in Juffrouw
Poulains woonplaats thuis schenen te
horen, op bepaalde slechte avonden op
de lange bruine luchtwortels van de
waringins schommelden, miauwelend en
babbelend van pret, met dunne, gonzen
de stemmen, als van grote muskieten.
'Hoor eens...hoor je dat?' werd er gefluis
terd op de slechte avonden wanneer bui
ten de straten verstijfd stonden onder
dommelig lantaarnlicht... En kinderen, de
ogen wijd open, wisten zeker dat ze het
hoorden: de dunne zoemende stemmen
en flauw jouwend gelach vanuit de
ondoordringbare duisternis onder de
waringins...
'Onzin', zei de moeder van de Muis, 'luis
ter toch niet naar die domme verhalen.'
Maar het was al te laat, want de Muis had
het allemaal toch zelf gehoord.
Op een dag verlieten ze Madioen. Op de
nieuwe onderneming stond Meitie's vader
blij lachend te wachten in een ruim licht
huis, hun eigen huis, aan een groot gras
veld zonder waringins. Meitie vloog haar
vader om de hals en drukte haar neus in
zijn harde ruwe wang. Ze zou nooit meer
Meitiemuis zijn; de spooksels waren in
Madioen achtergebleven. Tenminste, dat
dacht ze.
8