Te koop gevraagd Op een dah ik ontmoet Si Bentiet bij Pasar Baroe. Onherkenbaar. Met schoenen. Apa lagi met kousen! En met kouseband met knijper, seh! Met shantoeng jas en met boord en das en met witte pet. Ik seht: 'Ait, netjies! Kaja Beau Geste!' Maar Si Bentiet hij seh niks. Door kijken naar foren. En toen ik siet sijn fader en sijn moeder. Apa lagi met wandelstok. En toen ik seht maar niks. En toen ik weet seker ik wor soldaat bij Vreemdelingenlegioen. Tot nou ik weet seker. SLOT Bronnen: Angela de Fretes, Blank prestige, blauwe armoede. Een onderzoek naar de pau pers in Nederlands-Indië 1870-1920. Doctoraalscriptie (ongepubliceerd): Universiteit van Amsterdam 1992. Vincent Mahieu, Verzameld werk. Tjalie Robinson, Piekerans van een straatslijper. Tjalie Robinson, Ik en Bentiet. De illustraties zijn uit Piekerans van een straatslijper en Ik en Bentiet Tel. 01829 -3492 een verwaarloosde opvoeding van de kin deren de oorzaken van het pauperisme. De tweede paupercommissie deed in haar verslag van 1902 geen concrete aanbevelingen om het pauperisme te bestrijden, maar gaf wel aan dat het beleid van de overheid ten opzichte van het pauperisme gericht moest zijn op het wegnemen van alle belemmeringen die de competitie van de Indische paupers bemoeilijkten. De overheid zou de oorza ken van de toename van het pauperisme krachtig moeten bestrijden, hoewel een complete opheffing van het pauperisme onmogelijk werd geacht. 'Het pauperisme is te vastgeworteld in de gehele sociale samenstelling', meende de commissie. Wilde men het pauperisme terugdringen dan moest men volgens hen al bij de jeugd beginnen, omdat in hun gebrekkige opvoeding de kiem voor het pauperisme reeds was gelegd. De overheidsinspan ningen moesten zich dus richten op de pauperkinderen, waarbij deze al zo vroeg mogelijk aan de ouderlijke omgeving ont trokken moesten worden door hen al jong op voorbereidende scholen te plaatsen. Vervolgens concludeerde de commissie: 'Het spreekt vanzelf, dat slechts een beperkt aantal personen in Indië als Europeanen een bestaan kan vinden en dat de overigen hun eischen zullen moe ten matigen naar het gemiddeld bestaan, dat het land zijn bewoners kan aanbie den'. Dit hield in dat slechts een beperkt deel van de Europese bevolking deel kon uit maken van de bevoorrechte Europese groep en volgens een Europese levens standaard kon leven en dat de anderen zich met minder tevreden moesten stel len. Het koloniale systeem was immers gebaseerd op ongelijkheid. Na 1902 zijn er dan ook geen onderzoeken meer gedaan naar pauperisme onder Europeanen en werd de zorg voor de paupers en hun kinderen steeds meer aan particulieren overgelaten. Over het algemeen werd aangenomen dat het pauperisme verdween door de opleving van het Europese bedrijfsleven in Indië na 1905 en door de uitbreiding van het koloniale ambtenarenapparaat als gevolg van de pacificatie van de Buitengewesten. Met deze ontwikkelin gen was de behoefte aan Nederlands sprekend personeel flink toegenomen en vonden veel werkloze Indo-Europeanen werk. Dat het pauperisme nooit helemaal van het toneel verdween bewezen de berich ten in de pers over de armzalige levens omstandigheden van de paupers en het feit dat bepaalde verenigingen zoals het IEV (Indo-Europees Verbond) zich op ver schillende manieren inzetten voor de min derbedeelde Indo-Europeaan, later ook wel kleine boeng genoemd. Pauper of kleine boeng, de groep verte genwoordigde in de koloniale samen leving een klasse waar veel Europeanen op neerkeken en die men op uiterlijke kenmerken alleen al afwees. De term paupers en de daarbij behoren de kenmerken werden door andere Europeanen vastgesteld om het soort mensen dat niet in hun groep paste en dus voor de groepsidentiteit een bedrei ging vormde te brandmerken. Ook de koloniale overheid vond het bestaan van de groep een probleem en ondernam, uit zowel humanitaire gronden als eigen belang, enkele pogingen om het paupe risme terug te dringen. Echt opzienbaren de maatregelen werden niet getroffen, mede omdat men ervan uitging dat niet iedereen als Europeaan kon leven en dat pauperisme nu eenmaal niet uit te roeien was. De groep werd dus min of meer afgeschreven. Uiteraard zullen zich onder de groep die men als paupers aanduidde ook nietsnut ten en criminelen bevonden hebben, maar het sombere en negatieve groeps beeld dat men over het algemeen van hen had was onterecht. Voor deze mensen had Tjalie Robinson tot slot maar één raad: 'Oordeel niet verkeerd over straatslijpers. Ze zijn niet allemaal beroerd'. (advertentie) door verzamelaar schilderijen uit Ned.-Indië van o.a. G.P. Adolfs, Frits Ohl, P.A.J. Moojen, W. v.d. Does, Jan Frank, H. van Velthuysen, A. Breetvelt en anderen. 10

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1994 | | pagina 10