INDISCHE JAREN MALANG, ISME! 1943 (DEEL2) door F. W. Kaptijn Marinekamp 11 Op de laatste avond, samen met zijn vrienden op het muurtje voor aan de straat zittend, hadden ze zich nog vol hoop over hun toekomst uitgelaten, zoals ze al sinds de intocht van de Japanse troepen hadden gedaan. Die toekomst had niet aan de verwachtingen voldaan. Geen drie maanden duurde de bezetting, zoals voorspeld was door eenieder die de Djojobojo had gelezen; een oud- Javaanse legende, voorheen volslagen onbekend maar nu het gesprek van de dag, dat bleek een verkeerde uitleg. Weinig of geen nieuws bereikte de Europeanen. Hun radio's waren eerst ver zegeld en later gewoon in beslag geno men. Geruchten waren er genoeg. Elke keer werd de hoop op een overwinning door de onzen weer de bodem ingesla gen. Hollandse vrouwen en kinderen en oudere mannen werden in huizen die in de Bergenbuurt lagen, ondergebracht, de z.g. Wijk. Zij die van gemengd bloed waren bleven meestal buiten wonen en trokken vanwege gebrek aan inkomsten ook bij elkaar in. De eerst zo open wijk werd omheind met prikkeldraad, er kwam een poort met een politiewacht. Bezoekuren werden ingesteld, nog later werden de mannen en jongens eruit gehaald en opgesloten. Ook voor Fred kwam de dag dat hij zich melden moest. Ze hadden dit allemaal al lang verwacht, nu was het er toch van gekomen, hij stond in het kantoortje van het Marine kamp en de poort was achter hem geslo ten... Hij hoorde de man achter hem iets zeg gen, verstond het niet. 'Je bent inge deeld bij de Jongens-officieren', hij wees hem waar dat was. 'Ga je daar maar mel den bij de sectiecommandant en vraag iemand om hulp voor je barang...' Het Marinekamp had een vertrouwde klank voor Fred. Z'n vader was daar van daan vertrokken, met de marinebus naar Soerabaia en zelf had hij er een poosje pal tegenover bij vrienden gelogeerd. Toen hadden ze het al zonde gevonden dat dit zo fris ogende vakantieverblijf van onze Koninklijke Marine door Japanse soldaten bezet was. Nu werd het tenmin ste weer door Hollanders bewoond. Het ging er ook een beetje toe als bij de Marine. Men sprak van baksgewijs eten halen, uit de kombuis en men hield de indeling aan van officieren en onderoffi cieren voor de behuizing. Alleen de slaapzalen voor de manschappen had den nu nummers gekregen. Verder was er een ziekenboeg met een zieken Pa, voor Fred een oude bekende uit Batoe, Ome Willem Broekman. Om te beginnen werd hij vriendelijk ont vangen door de sectiecommandant, een atletisch gebouwde jongeman, George (Pipi) Crama. Die keek hem met één oog doordringend aan terwijl hij hem de hand schudde en welkom heette. Het andere oog staarde glazig in het niets. Dat was onherstelbaar beschadigd. Zijn bijnaam was Tarzan en het was niet moeilijk te zien hoe hij daar aan gekomen was. Er waren al een paar plaatsen ingeno men door jongens die Fred wel kende van school. Ze boden zonder omhaal hun hulp aan om z'n spullen van de poort naar de slaapzaal te sjouwen. Het bed plaatsten ze in de hoek waar ze zelf al woonden. De andere hoeken waren ook al spaarzaam bezet maar die dag kwa men er nog een stuk of wat bewoners bij en in de daaropvolgende weken raakte de zaal aardig vol. Fred schikte zich mak kelijk in de nieuwe gang van zaken. Om zes uur appèl, wassen, ontbijten en dat was met echt brood want een bakker uit de stad zat er ook en zijn bakkerij draaide nog. Er waren verschillende mogelijkheden om de tijd te doden. Zo werd er veel aan sport gedaan en men liefhebberde wat met het verbouwen van groente onder lei ding van de planters. Om tien uur werd er 'pik'm heet' gehouden, oftewel koffiedrin ken en om twaalf uur was het afnokken geblazen. Het eten was uitgesproken goed, rijst of aardappelen met groente en vlees, ledereen had wel wat extra's bij zich. Bovendien werd Fred benoemd tot distri butieleider van deze zaal. Dat betekende dat hij bestellingen opnam en doorgaf aan een Chinese handelaar van buiten. Hij hield er zelf fruit, eieren, goela djawa en andere lekkernijen aan over en hoefde zijn spaarcentjes niet aan te spreken. Er zat veel geld bij de mensen in dat kamp. De volwassenen hadden tot voor kort nog gewerkt en goed geld verdiend. De zeker niet onbemiddelde Joodse groep hoefde zich ook geen zorgen over het eten te maken. Voor hen werd 'kosher' ingekocht en gekookt. De jongens waren de minst rijken. Ze zonnen op middelen om aan geld te komen. Dat kon door het verlenen van diensten aan ouderen. Janus begon een wasserij waar Fred ook bij werkte en die al spoedig een aardige klantenkring had. Fred legde tien gulden opzij om bij het eerstvolgende bezoek aan Christien te overhandigen. Dat bezoek was van lie verlede minder leuk geworden. In het begin mochten de vrouwen en meisjes gewoon het kamp binnenkomen en zich met hun geliefden verpozen. Dat gebeur de zo hier en daar nogal onbeschaamd zodat de Jap er een eind aan maakte. Nu werd het bezoek aan de poort ontvan gen, achter een gesloten hek. Het gesprek diende in het Maleis te worden gevoerd zodat de politiemensen konden verstaan wat er werd gezegd. Fred vond het een vernederende vertoning. De niet- begrijpende blikken waarmee z'n broertje en zusje hem aankeken deden ook pijn. Christien vertelde dat ze verhuisd was en nu bij haar zuster inwoonde, om de kos ten te drukken. Hij hoefde zich geen zor gen te maken, alles was baik. Ze was erg blij met de tien gulden die Fred haar trots overhandigde. 'Je ziet er goed uit', zei ze bewonderend, 'zo bruin en sterk.' Dat klopte wel. Fred werkte ook op het veld, De Pasar in Malang

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 11