12 dat was inmiddels verplicht, tenminste een halve dag. De zon had zijn huid gebruind nadat hij enkele dagen met bla ren op zijn schouders gelopen had. Het werk had zijn lichaam van overtollig vet ontdaan. Ja, hij zag er goed uit. Eigenlijk had je er niks aan, want daar stond je dan met je jonge lijf, aan de verkeerde kant van een ijzeren hek. Hij knikte en keek haar onderzoekend aan. Ze zag er zorgelijk uit, bleek met kringen onder de ogen. De hond had ze weg moeten doen, vertelde ze. Een rijke Chinees had 'm nu. Die zorgde goed voor het beest, een mooie Duitse herder. Ze had wat voor hem meegebracht, assemkoekjes, daar hield hij toch zo van? Hij nam ze dank baar aan. Ze hoefde dat niet meer te doen, heus hij kwam hier niets tekort en kon van alles kopen. Toch lief van haar om er aan te denken. De vijf minuten waren om, ze werd weggewuifd door de oppasser. Hij zag dat haar ogen vochtig werden en voelde zich rot. Het hoge stemmetje van zijn kleine zusje die 'Dag Fred, dag Fred' riep tot ze hem niet meer zag deden de tranen over z'n wangen rollen. De droeve werkelijkheid drong tot hem door, dit was toch geen leven zo, wanneer kwam er nu een eind aan deze rotoorlog! Hij was de enige niet met deze gevoe lens. Dat merkte hij wel aan de gedrukte stemming op zaal. Behalve zij die hele maal geen bezoek hadden ontvangen. Die floten en deden luidruchtig om hun ergernis te verbergen. Sommige jongens zaten droevig naar een fotootje van een geliefde of familielid te kijken. Tarzan probeerde de boel wat op te vrolij ken. Hij pakte zijn guitaar en speelde een bekende wijs die ze konden meezingen. Het hielp, ze gingen over tot de orde van de dag. Ze vergaten ook weer snel, deze jongelui. Er was hier genoeg te doen om hun aandacht af te leiden. Behalve het gezonde werk in de tuin werd er veel aan sport gedaan onder leiding van een paar uitstekende atleten, waaronder hun eigen Tarzan natuurlijk. Het kamp beschikte over ringen en dis cussen, kogels en honkbalbenodigdhe den en vooral voetballen. De jongeren hadden twee elftallen gevormd, eigenlijk waren het twee voetbalverenigingen met meerdere elftallen; de Klaplopers, zijnde de jongens-officieren en de Lijntrekkers van de jongens-onderofficieren. De laatsten waren wel wat ouder en gro ter en sterker en ze speelden ook niet altijd eerlijk. De Klaplopers vochten ver beten terug maar brachten het nooit ver der dan een gelijkspel. Ze hadden op hun sporthemden een zwarte 'K' met een lau werkrans eromheen getekend. De ande ren natuurlijk een 'L' wat tot de nodige op- en aanmerkingen leidde. Verder Klooster van de Zusters Ursulinen In Malang waren er elftallen uit de andere barakken die zich Grasshoppers en Opscheppers noemden. Daarin speelden zowel pas toors en broeders als de pro-Japanse groepering. Echter sport verbroedert enigszins en geeft bovendien de kans om achteloos een rake trap aan de tegen stander uit te delen. Zelfs een soort Vierdaagse werd op touw gezet, vijfentwintig keer rond het grote grasveld, ongeveer tien kilometer op een dag. Fred liep de afstand op z'n blote voeten, zoals de meesten. Hij hield er kleine blaartjes aan de onderkant van z'n tenen aan over. Hij had het asfaltpad gekozen in plaats van de grasrand te nemen. De deelnemers kregen een vet leren medaille die door een kundig leer- bewerker, de heer Van Vleuten uit Trètès was gemaakt. Op zaterdagavond was er een muziek programma van bekende Amerikaanse orkesten. Alweer een kampgenoot, Van Leeuwen, een gestrande stuurman van de KPM, had gezorgd voor een grote ver sterker en een fikse platenverzameling. Op zondag waren er eerst kerkdiensten in de recreatiezaal en later op de ochtend draaide dezelfde muziekliefhebber zijn klassieke platen. Zelfs levende muziek was te beluisteren. De pianist Dan Koletz speelde 's avonds vaak voor een dank baar publiek. Er waren ook nogal wat mensen die een eigen instrument bij zich hadden, vooral de in Indië zo geliefde Hawaiian-guitaar. Boeken werden stukgelezen. De eige naar van Hollands Glorie zag zijn boek niet meer terug net zomin als die van Hans Martins laatste boek Vrijgevochten. Het waren boeken om je heerlijk van de kampwereld af te sluiten en in gedachten de verrukkelijke avonturen die er in beschreven werden mee te beleven. Van de Japanners merkten ze niet al te veel, de eerste tijd. Kampcommandant Sukihara was een goedmoedige kleine man met een groot zwaard. Hij sprak redelijk Maleis omdat hij met een inland se vrouw getrouwd was en in dit land gewerkt had. Hij nam met een onbewo gen gezicht de appèls af en liet het reilen en zeilen over aan Attekin zoals hij de Hollandse kampcommandant Atkins noemde. Af en toe kwam er een mede officier van hem op bezoek, een Japan ner die ooit in Afrika was geweest en het prachtig vond dat de jongens hem Jimmy noemden. Deze man hield van stoeien en probeer de zijn judo of jiujiutsugrepen op de men sen uit. Hij kon zonder enige aanleiding in een daverend gelach uitbarsten om even later gevaarlijke grappen uit te halen of zonder enige reden iemand rake klappen geven. Dan was er Yamashita die echt deed of hij de jongens wel mocht. Hij speelde pingpong en wilde meedoen aan de ruitergevechten en had de grootste lol wanneer hij in een kluwen van ruiters en menselijke paarden over het gras rolde. Dit tot grote schrik van de inheemse agenten aan de poort. Als die opgewon den aan kwamen rennen joeg hij ze met barse stem terug of liet ze voor straf in kleine groepjes heen en weer marcheren over allerlei obstakels. Voordat Fred het kamp in was gekomen was het wel anders geweest, werd hem door de oude ren verteld. Een zekere Dumoulin, afkom stig uit Limburg nota bene, was binnen gekomen en had voor grote verwarring gezorgd. Deze man genoot de bescher ming van de beruchte Kempetai en stond helemaal achter het Groot-Azië program ma van de bezetter. Hij begon met het scheiden van Indo's en totoks. Die hoor den niet bij elkaar en zo splitste hij het kamp in twee delen. (wordt vervolgd)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 12