PLANTEN UIT DE TROPEN AIIIII'S PRECATORIUS saga manis daoen saga simanis Koraalerwt Wees of Weegboontje Paternosterboontje DOOR NETTY SELDER Familie: Leguminosae vlinderbloemigen In de tropen en subtropen groeit de Abrus precatorius, een slankhoutige klimmende halfheester die een lengte kan bereiken van vier tot zeven meter. Ze komen wild groeiend in wildernissen voor beneden de 500 meter zeehoogte. Vlak langs de zee is de Abrus ook te vinden. Er zijn vier soorten waarvan er twee in de tropen inheems zijn. De meest bekende is de Abrus precatorius. De Abrus heeft liaan achtige dunne stengels die twee tot vijf meter lang kunnen zijn. Het is net een klimplant die goed tegen kippegaas kan groeien, waar ze zich linkswindend door heen slingert. Behalve als sierplant wordt de Abrus veel gekweekt om haar grote geneeskracht. De Abrus staat op de lijst van 's werelds meest gebruikte genees krachtige planten. In Nederland en België kan men de Abrus wel eens in serres bewonderen. Eén van de lezers van Moesson heeft drie mooie planten gekweekt vanuit uit Indonesië meegebrachte zaden (zie foto rechtsboven). In Indonesië heeft ze ver schillende namen: Saga manis zoete saga, Daoen saga sagablad en si manis zij die liefdelijk of zoet is. De Nederlandse namen hebben betekenis: Paternosterboontje, omdat van de zaden rozenkransen worden gemaakt; Weesboontje, omdat de kleur zwart-rood van de zaden gelijkenis vertoont met het uniform van Nederlandse weesjes in vroeger tijden; Koraalerwt, omdat van de zaden kettingen en armbanden worden geregen en er amuletten en allerlei soor ten tasjes van worden gemaakt; Weegboontje, omdat de zaden een con stant gewicht hebben en daardoor als gewichtjes worden gebruikt. In Suriname heet de Abrus 'Kokriki', in Curagao 'Mukura' en in Maleisië 'Akar saga'. 30 In Nederland gekweekte Koraalerwt De dunne gladde gevederde groene bla deren bestaan uit tien tot twintig blaadjes. Ze lijken op tamarinde (asem)bladeren maar zijn dunner en gladder. De kleine blaadjes zijn ellipsvormig met een afgerond topje. De blaadjes en steel tjes smaken aanvankelijk bitter, maar daarna smaken ze als zoethout. Heel jonge blaadjes blijven bitter smaken. De bloemen staan in okselstandige tros sen, wit of rossig licht paars van kleur. De negen onderling vergroeide meeldraden onderscheiden Abrus van de andere leden van haar familie die doorgaans tien meeldraden hebben. De vruchten zijn peulen en staan in trosjes bij elkaar. De peulen springen open als het zaad rijp is. In één peul zitten vier of vijf zaden. De steenhoudende, prachtige glimmen de, eivormige gladde zaden zijn rood met Takje van de daoen saga met bloem en zaden in peulen een zwart vlekje. Het zwarte gedeelte zit altijd rondom de plaats waar het zaad aan de peul vastzit. Het zaadje laat als het ware los van de navelstreng. Midden in het zwarte vlekje een wit tekentje, de z.g. navelvlek. Als de peulen te jong zijn afgeplukt en de zaden nog nat zijn worden ze na verloop van tijd viesbruin of zwart. De zaden kunnen verschillend van grote zijn en zeer giftig maar gekookt echter zijn ze onschadelijk. De zaden bevatten een giftig eiwit 'abrine', dat verwant is met het gif van de Grotonzaden en van de Ricinis (wonderboom). Het gif heeft dezelfde werking als slangengif en ver oorzaakt darm- en maagstoornissen, lever- en nierschade en verder spier krampen en stuipen. Abrine is een plan- tengif dat antistoffen in het bloed vormt en geleidelijk tewerkgaande is het moge lijk steeds grotere hoeveelheden te ver dragen. Bij kinderen kan één zaadje al fataal zijn. In de beroemde en bekende Amerikaanse film The Blue Lagune ple gen de jonge geliefden aan het eind van de film zelfmoord door sagazaden te eten. Wees daarom voorzichtig als kinde ren een ketting dragen van sagazaden, ze kunnen ongemerkt op de zaden gaan kauwen. Voor de meeste dieren zijn de zaden onschadelijk zolang de zaadhuid onbeschadigd blijft. Indianen maken pijlgif van de zaden. In Guyana worden de zaden tegen zweren gebruikt. Indiase goudsmeden maken uit de zaden een soort lijm waarmee ze kunnen solde ren. De goudsmeden wrijven de zaden heel fijn tot een brijachtige gom en ver mengen hiermee met soldeersel. (lees verder op bladzijde 33)

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 30