INDISCHE JAREN MALANG, 1944 (DEEL 4) door F W. Kaptijn 11 'Zijn er dan geen flinke kerels meer? Geef me vier man en ik ga naar de poort, nu nog en ik maak er een eind aan!' Fred overwoog heel even of het de moei te waard zou zijn om als held te sterven en keek vragend naar z'n makkers. 'Als ik wat geleerd heb in dit kamp', zei Bob en keek naar z'n ingezwachtelde pol sen', dan is het dat je nooit alleen of met een paar man iets moet ondernemen...' Janus knikte. 'Ondergedoken blijven in de groep, niet opvallen'. Opgelucht besefte Fred dat er van hem niet verwacht werd iets heldhaftigs te doen. De paardefokker liet het verder ook bij woorden. Tot zijn geluk werden die niet overgebriefd. Ze zagen Krijnen nog een paar maal wanneer hij van de cel naar de zieken boeg strompelde om zich te wassen en om verbonden te worden. Van Broekman, de zieken-pa, hoorden ze later dat de man suikerziekte had en nadat hij met een soldeerbout bewerkt was om nog meer bekentenissen uit hem te krijgen, nu onder de etterende zweren zat die niet wilden helen. Er kwam geen verstandig ten, de vrouwen mochten daar nu niet meer uit zoals vroeger. Het eten werd minder. In plaats van aardappelen kregen ze nu een knol, ketella. Wel was er nog voldoende, honger was onbekend en ook van de Chinees kon nog wel gekocht wor den. Van de nieuwkomers hoorden ze het laatste nieuws, kregen de groeten van familie en vrienden en soms een kleinig heid die was meegegeven. Ze hoorden ook dat een Chinees die naast het kamp woonde aan een hartaanval was overle den door het angstige geschreeuw op de 21e augustus, maar of dat waar was... Fred hoorde dat ze nu met zeshonderd man bij elkaar zaten. Het grote grasveld stond inderdaad bijna vol wanneer ze allen aangetreden stonden 's morgens en 's avonds. Voor Kerstmis deden zich nog enkele kleine onaangename gevallen van Japanse willekeur voor. Onverwacht werd de gong bij de poort geluid en moesten ze zo uit hun bedden aantreden. Ze ston den dan vaak urenlang te wachten tot duidelijk werd wat er nu weer was gebeurd. Er waren briefjes in en uit het kamp gesmokkeld. De Chinees die het kamp van groente, rijst en ketella voorzag was zo onvoorzichtig geweest zich te laten betrappen. Tot bloedens toe gesla gen en geschopt lag hij voor het front van de troep en de Jap liet hem aanwijzen wie het briefje had gegeven. Zicht op Malang woord meer over zijn lippen. Na een poosje werd hij afgevoerd. Samen met Van Rhijn en de kok Van Dam werd hij door de Kempetai doodge marteld. Er kwamen nog steeds mensen het kamp in. Jong en oud. De eens zo gezellige slaap- en eetzalen waren nu volgepropt met bedden die tot drie hoog gestapeld waren. De bezoeken van buiten werden ook minder en korter. De 'wijk' was geslo- 'Niemand', kreunde de man, hij had het gevonden en er stond geen naam op. De man die het briefje had meegegeven kon het niet langer aanzien en trad naar voren. Hij werd afgevoerd en aan de Kempetai overgedragen. Nooit hoorden ze meer iets van hem. Ze vierden Kerstmis, de tweede tijdens de bezetting. Wie had dat kunnen denken of verwach ten twee jaar geleden of zelfs vorig jaar nog? Ze hoorden geen nieuws, wel geruchten maar als je die moest geloven was Japan al vele malen verslagen. Daar leek het helemaal niet op. Een grapjas riep op een dag: 'Berlijn is gevallen!' ledereen keek blij op. 'Ja, op het voetbal veld, Harry Berlijn!' Die was er zelf hele maal niet blij mee dat zijn naam zo mis bruikt werd. In het nieuwe jaar begon iedereen te voelen dat er iets broeide. Een losse opmerking van één van de politiejongens, een uitlating van Atkins die weer iets van Sukihara had gehoord over een koudere streek waar ze heen zouden gaan. Dat bracht meteen een stroom van geruchten op gang. Ze zouden op transport worden gesteld. Naar Japan, Mandsjoerije, wie weet Si berië! Inderdaad kwam er een medede ling dat ze weg zouden gaan. Per trein. Waarheen werd niet duidelijk gezegd. De dag brak aan dat ze al hun z.g. 'zware' spullen zoals bedden en matras sen, klaar moesten zetten. Vrachtwagens van het Japanse leger kwamen de boel ophalen. Op 2 februari 1944 marcheer den ze in alle vroegte door de 'Chinese Kamp' van het eens zo vertrouwde Malang naar het SS-station. Fred droeg zijn spullen in de oude ijzeren koffer, z'n hoofdkussen in een rieten mat gewikkeld er bovenop gebonden. Het was zwaar maar hij haalde het. Anderen, die hun krachten overschat hadden zagen zich gedwongen zo hier en daar langs de weg iets van hun bezittingen achter te laten. De straten bleven leeg, geen toeschou wers. Op het plein voor het station stond wel een groepje vrouwen. Ze wuifden en riepen bemoedigende woorden en Fred meende dat hij Christien zag staan. Hij wuifde in elk geval in de richting van het groepje voordat ze haastig naar het per ron werden gejaagd. Daar stond een trein die hoofdzakelijk was samengesteld uit vierdeklasse wagons, vier harde houten banken in de lengterichting. Ze zaten er dicht opeen gepakt, zo'n tachtig man per rijtuig. Dat was tweemaal zoveel mensen als er normaal in reisden, volgens een spoorwegman. Ze schikten zich zo goed mogelijk. Eigenlijk best een leuke afwisseling, zo'n reis per spoor. Jammer dat de houten horren voor de ramen dicht moesten, je kon alleen nog maar schuin omlaag kijken tot een meter of drie naast de rails. Ze hadden brood meegenomen uit de eigen bakkerij en enkele vooruitziende mannen hadden een veldfles met drinken bij zich. De meesten niet. Zoveel ervaring hadden ze niet met het 'reisbureau Nippon'. De trein reed naar het noorden, dat konden ze merken aan de kant waar de zon scheen. Soerabaia dus. Daar stonden ze een dik uur later stil. Drie uren later nog steeds. Pas tegen de avond zetten ze de reis

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 11