Door C. van Heekeren Al is het meer dan een halve eeuw gele den, dat ik Judy voor het eerst zag, toch zie ik nog duidelijk haar grote, droevige ogen voor me. Dat was in mei 1942 in Padang, in het grote krijgsgevangenen kamp. Zij had, ondanks haar jeugd, al een avontuurlijk leven achter zich. Ik weet nu, dat zij toen zes jaar oud was, want ze was in 1936 in Shanghai gebo ren en werd scheepshond op de Britse kanonneerboot, de Gnat, die op de Yangtsekiang voer waarop Judy verschil lende expedities meemaakte. Toen de oorlog met Japan uitbrak, ging het schip naar Singapore. Daar maakte Judy het beleg van de stad mee. Op de dag voor de overgave voer zij met een grote groep militairen de haven uit, op weg naar Java, maar al dezelfde dag werd het schip gebombardeerd en zonk. Met een groep drenkelingen kwam Judy op een onbe woond eiland terecht, waar helaas geen water was. Judy werd aangemoedigd om water te zoeken, maar tot woede van iedereen weigerde ze dat en bleef op het strand zitten, vlak bij de vloedlijn. Toen het eb werd, verhuisde ze, snuffelend aan het zand, met de waterlijn mee naar zee, tot zij opeens enthousiast aan een bepaalde plek in het zand ging likken. Het bleek dat daar onder de vloedlijn, een bron zat die, nadat met de handen een gat was gegra ven al gauw voldoende drinkwater voor de groep produceerde. Judy was inmiddels geadopteerd door een onderofficier, Frank G.W. Williams, die haar met veel liefde en geduld dres seerde, zodat ze direct op zijn bevelen of tekens reageerde. Na enige dagen werden de drenkelingen door een Brits schip van het eiland afge haald en naar Sumatra gebracht, waar ze tenslotte in Padang terecht kwamen, ach terhaald door de Japanners en gevangen genomen werden. Het is een wonder dat Judy bij de troep en in het kamp kon blijven, omdat Japanners en Koreanen niet van dieren houden. Maar Judy, die inmiddels moe der was geworden, wist de dronken kampcommandant te vertederen, toen haar baas deze man een jong van de mooie Judy, een raszuivere 'pointer' gaf. Het geschenk werd koninklijk aanvaard en doorgegeven aan de vriendin van de officier en werd Judy 'officieel' als krijgs gevangene erkend en in de foerage opgenomen. De Japanse en Koreaanse bewakers konden dit echter helemaal niet waarderen en maakten geregeld jacht op de hond. Zij en haar baas ontwikkelden een subtiele tactiek om uit de handen van deze kerels te blijven. Ze zag kans om onzichtbaar te blijven, ook bij het och tendappel. In juli 1942 werd de troep in een lange rij vrachtauto's door Sumatra naar Medan vervoerd. Het probleem was hoe Judy onzichtbaar mee te krijgen. Williams had haar geleerd om op een bepaald teken in een lege rijstzak te springen en zich doodstil te houden totdat Williams weer een teken gaf, dat de kust vrij was. En zo geschiedde het bij de drie pleisterplaat sen waar ze onderweg overnachtten. In Medan kwam Judy met haar baas terecht in het kamp Gloegoer waar ik ook was. Maar in de twee jaren, dat ik daar was, heb ik haar maar hoogstzelden gezien, zo knap wist ze uit het zicht te blijven zonder haar baas in de steek te laten. Soms ging ze mee op corvee en als dat ergens buiten was, ging ze meteen op jacht naar ratten en andere dieren om het karige rantsoen aan te vul len. Ze was tenslotte een jachthond! In juni 1944 werd de hele troep weer ingescheept, dit keer op de Van Waerwijck. Alle gevangenen, inclusief Judy, werden in de ruimen gepropt en daar beleefden ze het, dat al de volgende dag een torpedo het schip trof en in brand zette. Het was onmogelijk om met Judy de touwladder naar boven te berei ken om zo aan de brand en het binnens tromende water te ontsnappen. Williams wist een patrijspoort open te krijgen en wurmde Judy erdoor, die na enige aan drang van vijf meter hoog in zee sprong. Williams wist langs een andere weg te ontsnappen en lag twee en een half uur in de zee, totdat hij door een Japans schip werd opgepikt. Van Judy zag hij niets meer. De gevangenen werden naar een kamp in Singapore gebracht. Toen Williams een paar dagen later door het kamp liep, kreeg hij een enorme klap op zijn rug en schouders. Het was Judy, die uitzinnig blij, jankend en likkend haar baas had teruggevonden. Na een paar maanden werden de meeste gevangenen naar Pakan Baroe op Sumatra vervoerd en weer wist Williams Judy mee te smokkelen. Een bittere zware tijd volgde met het werk van 's morgens bij het aanbreken van de dag tot bij het donker worden aan de vervloekte spoorweg. Soms moest ook 's nachts worden doorgewerkt en velen hebben het niet overleefd. Maar Judy wist zich aardig te redden door haar jacht op alles wat er aan eetbaars rondliep in de rimboe. En zo kwam dan de bevrijding in augus tus 1945. Pas aan het einde van de maand hoorden ze dat de wapenstilstand op de 15e was gesloten. De overleven den werden eerst naar Singapore ver voerd, waarbij Judy als 'vrije hond' mee- mocht. Het wachten was toen op trans port naar Engeland, maar toen het troepentransportschip aankwam, was de teleurstelling groot, want Judy mocht van de gezagvoerder niet mee. Maar Judy was zo geliefd, dat zeer velen bereid waren om hier iets aan te doen. Bij de embarkatie, hielden een aantal mannen de officieren die met het toezicht waren belast, bezig, waarop Williams een sein gaf, waarop Judy als een pijl de valreep oprende en in het schip als verstekeling verdween. Pas toen ze drie dagen op zee waren, kwam Judy weer tevoorschijn. De scheepskoks verwenden haar die volgen de weken zwaar. Toen het schip in Liverpool aankwam, stond daar een menigte, die niet alleen de mannen, maar ook Judy verwelkom de, want Judy was al een nationaal idool in Engeland geworden. Ze werd onder scheiden met de 'Dickin Medal', de hoog ste onderscheiding die een dier in Engeland kan krijgen en zij werd de enige hond, die officieel lid werd van de 'Vereniging van Britse krijgsgevangenen'. Het gerucht wil dat ze ook in 1946 mee liep in Londen, in de Victory Parade. Aan haar avontuurlijk leven was nog geen einde gekomen, want in 1948 ging zij met haar baas naar Tanganyika. Met haar rimboe-ervaring op Sumatra, vond ze ook in Afrika haar weg in de bossen en ging geregeld in haar eentje op jacht. In 1950 was zij veertien jaar en merkbaar oud geworden. Op een dag kwam zij niet meer thuis en Williams organiseerde een grootscheepse zoektocht. Na tien dagen" werd zij op meer dan veertig kilometer van huis gevonden, uitgeput en verma gerd. Geen zorg of verpleging kon meer baten en na drie dagen overleed zij Een monument geeft de plaats aan, waar zij is begraven. Bronnen: Eigen herinneringen en een artikel van Williams in de Montreal Star van april 39

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 39