VANAF DE
ZIJGALERIJ
O
GREET GAUDREAU
Op het heetste uur van de dag kwam die
zwakzinnige jongen langs, stipt op tijd
alsof het niet-bestaande polshorloge dat
hij aan zijn oor hield, werkelijk liep. Hij
was gekleed in lompen, een gescheurde
broek die op de kuit reikte en een hemd
vol gaten. Zijn haren flopten wild over zijn
ogen en in zijn nek terwijl hij voor een
denkbeeldige haast-boodschap met grote
ouders gelaten de doekoen gadeslaan,
wachtend op wat het noodlot zou bren
gen. Natuurlijk zouden ze een doekoen
roepen, niet een Europese dokter.... Dat
was zo vreemd dat niemand ooit zou
weten waarom de jongen zijn hele verde
re leven naar een niet-bestaand horloge
zou luisteren. Misschien zouden die gela
ten ouders het weten of een oude doe
koen, maar verder niemand in
Modjokerto, in de vroege jaren dertig.
In de middaghitte kwam die jongen langs,
een haastige flodderige figuur, toch niet
meelijwekkend, blootshoofds onder de
zengende zon die zijn haren lichtbruin
had gebleekt. Je werd al amechtig als je
hem voort zag jachten en je stelde je voor
dat hij steeds zo voortliep, zinneloos in
beslag genomen door zijn geheime zen-
Ze vertrouwden misschien teveel op de
muren en de ogen rondom, ze vergaten
de open poort. Hoe dan ook, de vreemde
sombere man speelde lange tijd een ver
leidersspelletje zonder dat het opgemerkt
werd. De muis had gemakkelijk aan de
kaas kunnen knabbelen en de kater zou
de muis gekregen hebben.
In de hitte stond Meitie uit te kijken naar
de arme jongen en keek hem moederlijk
na tot hij uit het gezicht verdween. Dan
ging zij binnen de poort wachten op de
man. Hij glimlachte, maar zijn ogen glim
lachten niet; de kater loerde gespannen,
met strakke ogen, of de muis niet uit haar
holletje zou komen om aan de kaas te
knabbelen...
Op een dag kwam hij niet meer langs, hij,
stappen voortliep. Bijna rennend passeer
de hij het huis, verslonden luisterend naar
dat horloge aan zijn linker pols, het mid
delpunt van zijn wereld. Ondanks zijn
uiterlijk had hij iets van weerloze
onschuld over zich.
Dat was wat Meitie bezig hield: waarom
een horloge dat hij waarschijnlijk nooit
bezeten had, hem bijgebleven was tot in
zijn geestesverwarring. Misschien was hij
zwaar ziek geweest, hersenkoorts of zo.
De dokter kwam, hij nam de pols van zijn
patiënt terwijl hij op zijn horloge keek en
het laatste wat de jongen bij bewustzijn
zag was de dokter, luisterend...maar nee,
de dokter kéék op zijn horloge, hij luister
de er niet naar aan zijn oor. Misschien
had iemand de jongen een horloge
geleend om hem bezig te houden en was
hij zo, luisterend naar dat fijne tikken,
geleidelijk in waanzin weggezonken. En
dat kon ook niet, dat was een westers
toneel: een vader of een oom die een
horloge leent aan een zieke jongen, niet
een Javaanse dorpsjongen, weerloos lig
gend op een harde baleh-baleh terwijl zijn
ding, bezorgd zijn horloge raadplegend
alsof het uur, welk uur ook, enige zin voor
hem had.
Niet lang na de jongen passeerde de
man. Om de jongen na te kijken was
Meitie de poort uitgegaan, maar zodra de
jongen uit zicht was trok zij zich terug bin
nen de poort, want de donkere goedge-
klede man die na de jongen passeerde
was heel anders. Hij bleef altijd op een
afstand stil staan, zachtjes mompelend
en glimlachend, af en toe een uitnodi
gend gebaar makend, hoffelijk, als aan
een vrouw. Hij had sombere ogen en
bleef altijd behoedzaam de voorgalerij
inkijken.
De ouders van Meitie hadden nooit iets
gezegd over niet met vreemde mannen
meegaan. Ze was onder toezicht, de hui
zen waren open, er waren ogen overal
rondom - en de ovale ommuurde voortuin
was afgesloten door de poort. Zij was een
muis in een knus holletje, Muizekind voor
haar moeder en Meitiemuis voor haar
vader.
de jongen. Na lang aarzelen besloot
Meitie niet te vragen waar hij zou zijn. Ze
zouden misschien zeggen dat hij naar
Porong was gezonden of dat hij thuis
gehouden moest worden. Misschien zelfs
vastgebonden met een touw, dat gebeur
de wel eens met geesteszieken. Niet
naar Porong, wilde Meitie bij zichzelf, dat
vooral niet en ook niet in een kampong
huis, vastgebonden aan een baleh-
baleh... Misschien op een schaduwrijk
erf, met zijn moeder bezig om hem heen
en een duif koerend in een kooitje boven
zijn hoofd. En hij vastgebonden met een
heel lang touw dat veel vrijheid gaf. Zijn
horloge konden ze hem gelukkig niet
afnemen, wat er ook gebeurde...
Meitie hoefde niet meer te wachten op de
jongen en toen wilde zij ook niet meer uit
kijken naar de donkere man. Die liep nog
steeds rond, hij wel. Maar hij zou toch
niet zo lang meer voor haar op de loer
willen liggen. De kater was hongerig en
er waren andere muizemeisjes.
9