zo opgesteld dat de vis die eenmaal is
doorgedrongen in de laatste afdeling, de
boenoean, er niet meer uit ontsnappen
kan.
Bovenop de boenoean was een hutje,
waarin je beschutting kon vinden tegen
wind, zon en regen. Zo hoog gezeten had
je een prachtig uitzicht over de zee.
's Ochtends vroeg gingen we de zee op
met een motorbootje met aan het sleep
touw een platbodem waarin, bij de sero
aangekomen, de gevangen vis werd
geladen. De vis ging vervolgens naar de
veiling en 's avonds werden op de achter
galerij de naar vis stinkende munten
geteld. Alhoewel ik het vreselijk veel geld
vond schudde mijn vader zijn hoofd en
zei: dat moet minstens het dubbele
zijn. Wij waren al lang niet meer in de tijd
van het ruime leven, van plezier en
genoegens en een vredige romantische
sfeer. De tijden van de eind jaren twintig
en begin jaren dertig waren slecht, de cri
sis heeft Indië zwaarder getroffen dan
Nederland. Tempo doeloe bestond toen
niet meer, dat was de tijd voordat ik werd
geboren. De suikerpot was leeg: voor de
witte mieren en de bruine mieren. De
salariskortingen beliepen - zoals bij mijn
vader - tot 50%; bij de ambtenaren was
die gemiddeld 45%. Daarom begon mijn
vader met die serovisserij.
Neen, een paradijs was het niet in die tijd
en het is dan ook geen heimwee naar
een verloren paradijs; het verleden ideali
seren komt dan ook niet bij mij op, maar
ik ben wel aan Java gehecht; ik ben daar
immers geboren en getogen, heb daar
mijn dienstplicht moeten vervullen en in
de jaren vijftig nog bijna een decennium
lang gewerkt. Wat blijft zijn de herinnerin
gen, aan de natuur, aan de bergen, aan
de landschappen, aan de mensen die
daar wonen, aan de geuren van de tallo
ze vruchten en bloemen, aan het huis,
aan de plenzende regenbuien.
Of bijvoorbeeld als ik naar de fabriek
mocht om vader een grote thermosfles
met drinken te brengen. Ik vond de
fabriek geweldig: dat grote witgekalkte
gebouw met die enorme hoge schoor
steen, waarbinnen machines en draaien
de wielen hijgden en puften; de fabriek
die nooit uitrustte zoals ze gevoed werd
met het riet en er was wel voor een half
jaar lang malen riet. En daarbinnen in de
fabriek dreunt, stampt en trilt het en het
ruikt er heerlijk naar die zoetige bruine
suiker; warme dampen vlogen om mijn
gezicht. Ik liep dan helemaal naar het
eind om de suiker te kunnen zien, bergen
kristalbruine glinsterende suiker, bergen,
dalen en heuvels van suiker die alsmaar
groeiden en ergens van boven door
watervallen van suiker aangroeiden.
En midden in die suikerbergen stonden
mannen te scheppen, ze schepten man
den vol die weer naar de stapelplaats
werden gesjouwd. In jutezakken werd de
suiker gedaan, in een andere hoek kleffe,
bijna zwarte suiker, die vond ik het lek
kerst en ik wist dat ik altijd een trommeltje
ervan meekreeg; het smaakte veel lek
kerder dan die lichtbruine suiker.
En als ik dan nog verder liep kwam ik bij
de hoge heuvels ampas, de uitgezogen
vezels van het riet dat weer werd gebruikt
om de vuren te stoken. Met lange stok
ken werd de ampas zo nu en dan in de
ovens geduwd. En dan kwam ik eindelijk
in het laboratorium, waar ik de zwaar
geworden thermosfles kwijt kon aan mijn
vader die fabricagechef was in het labo
ratorium; het blikje werd gevuld met de
donkerbruine kleffe suiker en blij keerde
ik huiswaarts. En de fabriek, het werk-
beest, ging door, dag en nacht, nacht en
dag, zonder ophouden.
Of bijvoorbeeld het maalfeest, voordat de
campagne in de maand mei begon, het
maalfeest dat drie dagen duurde was
veel vrolijker dan het feest na de cam-
pagnetijd - dit is de tijd waarin de
suikerfabriek dag en nacht draaide om
het suikerriet te verwerken. Misschien,
bedenk ik mij nu, waren de werkers dan
nog niet moe van die lange werkperiode.
Het mastklimmen vond ik op dit feest het
leukste om te zien; de paal was met groe
ne zeep ingesmeerd en de meesten
klommen dan ook niet ver en gleden
onder luid gejoel en geschreeuw van de
toeschouwers terug. Boven aan de top
van de mast hingen de prijzen, een stuk
of wat. Bereikte iemand toch de top dan
mocht hij één prijs van het torentje afruk
ken en meenemen.
(wordt vervolgd)
Laboratorium Sf Oeboel bij Probotinggo, 1932
21