uitgestrekt is. Bovendien is deze haven vrij ondiep, zoodat we wel twee km van de kaden verwijderd blijven. Jammer genoeg houdt de wind steeds aan en bin nen de haven staat er nog zoo hooge zee, dat de kapitein van ons schip een bord laat ophangen waarop hij de passa giers meedeelt dat het gevaarlijk is om zich naar de wal te begeven, en dat de menschen op eigen risico kunnen gaan, doch dat de boot 's middags om zes uur zal vertrekken en op niemand kan wach ten. Veel menschen geven hun hoop op om Colombo te gaan bezichtigen. Maar intussen hebben de matrozen toch de loopbrug of liever de valreep neergela ten, en komen er enkele kleinere bootjes, meest motorbootjes nader. Ze hobbelen steeds nader, maar de menschen die er in zitten hebben groote moeite om in de buurt van de valreep te komen door het sterk deinende water. Zijn ze er vrij dicht bij dan wachten ze een oogenblik tot een golf hun bootje op dezelfde hoogte als de onderste trede van de valreep brengt, en stappen dan haastig over, immers het volgend oogenblik zijn bootje en valreep weer meters van elkaar gescheiden. De post komt aan boord, de douane en meer dergelijke trouwe scheepsbezoekers. Zou de gelegenheid om toch aan wal te gaan niet komen? Ja toch, daar komen een paar passagiersmotorbootjes aan. De eerste nadert de valreep. Wie durft, 'vlug instappen', roepen de Ceylonnezen. Een bejaarde flinke dame van ons dek, daalt met haar jongere reisgenote man haftig de valreep af. Op de onderste trede wacht ze even het gunstige oogenblik af en waagt dan kordaat de gewichtige stap. 'Bravo' roepen de passagiers boven van de dekken, over de verschansing leu nend. Het voorbeeld is gegeven door een vrouw, een echte Hollandsche, die niet bang is voor water. In een ommezien is het bootje nu vol. Daar komt al een twee de. Wij staan in een clubje van vier. 'Nou wagen?' 'Ja' zegt de een, twee zeggen er niets. 'Ja' zegt de derde. Dus het gaat door. Dan direkt maar en na elkaar dalen we behoedzaam langs de valreep neer. Even geduld, het bootje is nog in de diepte, maar daar komt al een fiksche golf aan rollen die het bootje tot ons opheft en gauw in het voorbijgaan instappen. De dames blijken heel behendig in deze sport, het schijnt wel of ze op lichte vleu gelen in het motorbootje zweven. Ook ons bootje is in korte tijd vol met passa giers. Met volle kracht gaan we verder. Nog even wuiven naar de menschen op de boot, die daar boven in de lucht staan. Het is verbazend zoo als ons schuitje schommelt naar alle richtingen en hoewel de overtocht niet langer dan twintig minu ten is, krijgen verschillende dames last van zeeziekte behalve onze dames. Overigens houdt iedereen zich flink ondanks het feit dat we zoo nu en dan door een golf allemaal door elkaar gegooid worden. 'Moed houden men schen - nog even', roept de dapperste onder ons. En jawel, daar zien we de kade al naderen. Nog een paar oogen- blikken en we staan behouden op de wal. Wel een heerlijke gewaarwording na zoo veel dagen op een schip. Ceylon - de oude Hollandsche kolonie die ons zoo jammerlijk ontgaan is. Natuurlijk moet iedere Hollander die naar Indië gaat Ceylon of tenminste de hoofdstad Colombo zien. Het is jammer dat we regenweer hebben. De autotocht die we ons voorgenomen hadden te maken naar een bergtop kan helaas niet doorgaan, en op de eerste aanblik lijkt Colombo als een Hollandsche stad in voortdurende regen. Maar niet lang duurt deze illusie, want als we eenige stappen gedaan hebben zien we ons omringd door de Oostersche stad. Groote drukke winkelstraten met arcadenbouw waaron der de typische toko's (winkels). Letterlijk is er van alles in zoo'n toko te koop. De regen dwingt ons langs de winkels te loopen. 'Ha' denken de Ceylonneezen, 'daar komt een aardig kluifje aan, een boot uit Holland'. Wat zijn ze er bij als de kippen om je iets te verkoopen. Maar wat ons nog sterker opvalt is dat we een mooi slag mensen in hen zien. Wat een vorstelijke houding hebben ze allen, en wat een mooie intelligente koppen. Ze doen steeds even vroolijk en zijn niet in het minst terneergeslagen wanneer ze ons niets kunnen verkopen. Kleine meisjes die tusschen het drukke volk inloopen bieden onze dames bloe men aan. Een heel wat mooiere manier van bedelen dan die welke het volk in een Hollandsche stad er op na houdt. Als we de mooie breede straten doorge lopen zijn willen we nog wel iets van de buitenkant van de stad zien. Maar de regen! Dan maar met de tram en even later toeren we per tram verder door de achterbuurten met hun onnoemlijk vele kleine en vieze winkeltjes. Zoo min als alle toko's in het Oosten hebben ook deze geen muren naar de straatkant. Ze zijn dus als een galerij, geheel open, en vanuit de tram is het interessant om de menschen in hun volgepropte smerige woninkjes te zien leven. Maar niet lang duurt de rit en vrij spoedig was het eindpunt bereikt. We stappen uit en we staan plotseling in een tropische natuur. Wat een plantengroei. De regen heeft opgehouden en overal zien we het frissche groen nog bepareld met glanzende droppels. Vol bewonde ring over al het schoone wat deze plan tenwereld ons doet zien, loopen we ver der tusschen de bloeiende heesters en boomen die met hun vrachten van bloe sems de lucht met zoete geuren vullen en met hun kleuren de groote weelde volma ken. Aan de kanten der breede wegen het dichte struikgewas, daarboven wuivende palmen van verscheidene soorten. Verrukt staan we als we de eerste klap pers (cocosnoten) zien hangen, en wan neer we trossen bananen ontdekken. Maar we loopen niet rustig, want vanaf de tram achtervolgen ons een aantal koelies, die elk een leege rickshaw trekken. Deze rickshaws worden veel in Colombo gebruikt als vervoermiddel voor de men schen. Om zich een denkbeeld van een rickshaw te vormen stelle men zich een Hollandsche tilbury wat kleiner, lichtge bouwder en lager voor. In Colombo maakt men gebruik van rickshaws voor één persoon, ook wel voor twee plaatsen. De bomen zijn zoo ver van elkaar verwij derd dat een man er juist tusschen kan loopen. We zouden wel graag nog wat door willen wandelen, maar helaas neemt de regen toe, en de koelies lachen in hun vuistje want ze begrijpen wel dat we nu zeker allen een rickshaw zullen nemen. En nadat we onzen afkeer om je door zoo'n man te laten trekken bedwongen hebben zitten we welgemoed in een karretje en voort gaat het. We staan paf van deze menschen, als een paard voor een wagen draven ze steeds door, schijnbaar zonder vermoeienis. Daar ze slechts een kort broekje dragen zien we hun gespier de lichaam in volle actie en zoo nu en dan komt je menschelijke gevoel in verzet tegen het weerzinwekkende van het geval want een enkele maal zou je verge ten dat er een mensch voor het wagentje staat en niet een dier. Als we een Boeddhatempel binnengaan worden we uitgenodigd onze schoenen uit te trekken. Dan komt een gids die ons rondleidt en ons in het Engelsch uitleg geeft bij alle beelden en schilderijen die meestal betrekking hebben op het leven van Boeddha. Een kolossaal liggend Boeddhabeeld trekt de meeste aandacht, maar mij persoonlijk viel de kunstwaarde van de aanwezige tempelschatten zeer tegen, en een groote indruk heeft dit bezoek aan de tempel bij ons niet gemaakt. Zoodat we weer gauw in onze rickshaw kropen, de koelies bevalen om terug te gaan daar de tijd naderde dat we weer op de boot moesten zijn. En weer renden de sterke Ceylonneezen met ons tot last door de beschaduwde wegen, half donker van het dichte dak van planten groen. (wordt vervolgd) 37

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 37