Na vijfentwintig dagen zit er geen
schrammetje op de wagen. Er is een hiër
archie op de weg, dat is duidelijk. De
grootste mag eerst, de kleinste later.
Sopir kent zijn plaats. Een kip met kui
kens, spelende kinderen betekenen extra
risico. Sopir houdt extra in. En er is de
communicatie. De claxon, de richtingaan
wijzer, de koplampen, de buitenspiegel,
ze zijn middelen voor snel en doeltreffend
overleg. Maar soms moet hij toch even
het hoofd schudden over een collega die
teveel wilde en die daarmee de veiligheid
op de weg in gevaar brengt. Schreef ik
ooit dat het verkeer in Indonesië een
chaos is? Dan was ik toeschouwer. Nu ik
Deli, 15 juli 1991. Tebingtinggi, Heeren
straat 2. Het huis uit mijn jeugd is er niet
meer en evenmin de tuin en de omrin
gende hutan met z'n hoog uitschietende
klapperbomen. Wat ik voor me zie, zijn
nog twee kamers en een aantal rommelig
aan elkaar gebouwde woninkjes, waar
omheen pisangstruiken en een modder
poel. Toch herken ik het huis aan de fraai
uitgesneden balustrade van de voorgale
rij en ik herinner me de indeling van de
kamers, de kolong, waar we speelden en
het gedrag van zanddiertjes bestudeer
den, de pendopo en de opgepoetste
Buick in de garage, waarin we met mijn
vader tochtjes maakten. De beschrijving
erbij was, weet ik beter. Inschikkelijkheid
is standaard, als de ander eerst wil, kan
dat. Er past een glimlach bij.
Na vijfentwintig dagen is sopir broodma
ger en grieperig. Als hij ons heeft afgezet
en alle souvenirs heeft aangereikt en alle
bagage eigenhandig op de stoep gezet
en alle handen heeft geschud, dan laat hij
zijn bovenlichaam over zijn stuur zakken,
tien seconden. Is het een gebed? Dan
rijdt hij weg. In een bocht zwaait hij nog
even.
die ik geef blijkt te kloppen volgens de
mensen die er nu wonen.
In de vroegere bediendenvertrekken hur
ken mensen. Ze vragen ons binnen en ik
zie in één van de kamertjes de nu zwart
geblakerde zuil, waarachter zich ooit de
momok verschool, de geest in de
gedaante van een oud vrouwtje, dat
ongehoorzame kinderen meenam in haar
holle rug. Uit angst voor de momok aten
wij met ontmoedigende regelmaat de
nasi-tim en gingen slapen, ook als we
daar helemaal geen zin in hadden.
In Tebing logeren we in een monumen
taal huis aan een drukke weg, breed
overschaduwd door prachtige vruchtbo
men. Tegenover ons terras kunnen we
aan de overkant van de weg een vijftal
huizen van de Deli Spoorweg
Maatschappij (DSM) zien liggen, haveloos
en uitgewoond, maar statig en majestei
telijk als toen. Ze liggen een eindje van
de weg af en vroeger kon je vandaar de
school van mijn vader zien met de oprij
laan en het grote speelterrein. De school
is er nog steeds, ingebouwd tussen ande
re schoolcomplexen. Ze noemen haar nu
de Europese school.
We lopen om het goed onderhouden vier
kante gebouwtje, wit geschilderd met
lange blauwgrijze luiken en een rood golf
platen dak. Door de sleutelgaten kunnen
we in de lokalen kijken: koel met hoge
plafonds, de schoolbankjes netjes in rijen,
de landkaarten aan de muur, de tussen
deuren met de glazen ruitjes naar de
andere lokalen.
Ineens herinner ik me een incident met
de onderwijzeres van de derde klas, de
gezette en weinig plooibare juffrouw F.,
die bij ons op theevisite kwam. Eén van
de stoelen was door zijn poten gezakt en
tot onze nauwelijks bedwongen vreugde
zocht de juffrouw juist die stoel uit. Het
onvermijdelijke gebeurde...als een schip
dat langzaam slagzij maakt ging ze
stoomafblazend boven haar bloemetjes
jurk ten onder.
Ze kreeg gelukkig niet de tijd om wraak te
nemen, want een dag later, op 12 maart
1942, marcheerden de Japanners de
stad binnen en was de bezetting van
Noord-Sumatra een feit. Vanuit de voor
tuin met de rode en gele canna's en de
bloeiende bougainvillea zagen we ze
komen, in kaki uniformen, de benen
omzwachteld en lappen aan hun pet als
bescherming tegen de tropenzon.
Diezelfde dag moesten we ons verzame
len in het huis van de controleur, met wat
handbagage. We zijn niet meer in ons
huis teruggeweest. De woning van de
controleur staat er nog en ligt verborgen
achter de tribune van een voetbalveld,
vroeger gazons met tennisbanen.
Vandaaruit werden we overgebracht naar
de stadsgevangenis, het begin van
drieëneenhalf jaar achter prikkeldraad.
Mijn vader werd van ons gescheiden en
overgebracht naar een mannenkamp,
waar later de jongens vanaf twaalf jaar,
die door de Japanners als volwassenen
beschouwd, ook naar toe gebracht wer
den. Het was een tragisch moment die
kinderen te zien weggaan van hun moe
ders.
Ook de stadsgevangenis vinden we
terug. Precies zoals ze was, de blokken
met cellen, waarvan ieder gezin er één
kreeg toegewezen. Het is weer een straf
gevangenis en de delinquenten zwaaien
27