Drama in Bukittinggi
door Rini/ Boei jen
an brand naar brand: Door onbe
kwaamheid van het gemeentebe
stuur gaat een mooie markt in
vlammen op. Zo kopte het dag
blad Singgalang van 2 april. Opnieuw had
zich een drama afgespeeld in West-
Sumatra. Na de Pasar Aur Kuning was
nu ook de Pasar Atas in Bukittinggi ten
prooi gevallen aan een vlammenzee. Er
vielen 'slechts' vijf doden te betreuren,
maar de materiële schade was enorm. De
media waren ondubbelzinnig in hun oor
deel: de lokale overheid had gefaald.
Vrijdagavond zes uur arriveer ik bij mijn
hotel in Bukittinggi. Vermoeid, bezweet
en vies. De rit vanuit Padangsidempuan
heeft zijn tol geëist. Een onrustige nacht,
de hitte van de dag en het slechte weg
dek zijn in alle vezels voelbaar. Ik verlang
naar een bad.
Mijn bagage verdwijnt reeds naar boven,
terwijl ik verzuchtend naar mijn paspoort
gedurfder, maar toch altijd pas hoorbaar
als ik de man en zijn koopwaar reeds ben
gepasseerd. Zeeën van kleuren. Golven
batik die me overspoelen. Kiezen kan ik
niet. Hooguit kijken, om niet te ver
drinken. Nippen aan een glas thee en
knabbelen op een geblakerd stukje deng-
deng. Een praatje met een nieuwsgierige
student.
Na een uur hijs ik mijn geweekte lichaam
in schone kleren en hanteer overdadig de
after shave-flacon in de hoop de frisheid
vast te kunnen houden. Met het afgeven
van een zak vuile was bij de balie, besluit
ik mijn reinigingsritueel.
In de eetzaal word ik onder een onder
drukt gegiechel door twee jonge serveer
sters achter een tafeltje geparkeerd.
'Warme thee graag, zonder suiker.'
Ik bestel kip. Drooggebakken. Witte rijst
en sambal.
De maaltijd doet me goed. Mijn tweede
kop koffie laat ik op het dakterras serve-
king die ik verwacht.
'Wil je dan nergens heen?' vraagt hij, een
lichte teleurstelling onderdrukkend.
'Jawel' zeg ik, 'maar dat doe ik te voet. Ik
ga naar de Pasar Atas.'
Bij het horen van die naam trekt zijn
gezicht in een pijnlijke grimas.
'De Pasar Atas is er niet meer. Die is vori
ge week zaterdag uitgebrand.'
Zijn gelaatsuitdrukking leidt geen twijfel.
Even moet ik slikken. Dan schieten er
duizend gedachten door mijn hoofd. Al
die honderden mensen, al die koopwaar.
Stel je voor dat ik een week eerder...
'Hoe erg was het? Zijn er doden geval
len? Hoeveel? Hoe is het ontstaan?'
klinkt mijn vragenvuur.
Asrul vertelt dat de brand vorige week
zaterdag om twee uur is uitgebroken.
Waarschijnlijk als gevolg van kortsluiting.
Het mag een wonder heten dat er
'slechts' vijf doden zijn gevallen. De mate
riële schade bedraagt circa dertig miljard
zoek om me in te schrijven. De man ach
ter de balie is vriendelijk, maar ik merk
het niet. Als ik even later in het lauwwar
me sop stap, ruik ik mezelf.
Waarom doe ik dit?
Met gesloten ogen, genietend van de zui
verende werking van het badwater, bor
relt het antwoord naar boven. Morgen ga
ik de stad in. Koffie drinken op de Jalan
Sudirman en heerlijk ronddolen in de
Pasar Atas. Dat sfeervolle marktgebouw,
tot de nok volgestouwd met stoffen, kle
ding, etenswaren en mensen. Smalle
paadjes gevuld met de geur van batik,
wierook, krètèk en slierten baklucht. Een
verlegen glimlach tussen sombere ikat-
weefsels. 'Hello mister', misschien iets
ren, vanwaar ik een goed uitzicht heb op
de straat. Het verkeer is lawaaierig. Ik zit
gelukkig hoog genoeg om de uitlaatgas
sen enigszins te ontlopen. Aan de over
kant verruilen de ondé-ondé-verkoper en
de martabak-bakker van stek. Gedragen
door de wind, dwarrelen de lampjes als
vuurvliegjes om hun karren. Mijn oogle
den worden zwaar en ik besluit mijn
lichaam de rust te gunnen die het vraagt.
De volgende ochtend informeert Asrul,
mijn chauffeur, belangstellend naar mijn
plannen.
'Je hebt een vrije dag vandaag' vertrouw
ik hem lachend toe.
Mijn 'brede gebaar' heeft niet de uitwer-
Rupiah, maar in werkelijkheid is het ver
lies veel groter. Honderden mensen zijn
hun nering kwijt en zullen zich de komen
de tijd op andere wijze in hun levens
behoeften moeten voorzien. Slechts vijf
tien procent van de handelaren was ver
zekerd.
Ik wil gaan kijken.
Ik laat Asrul niet begrijpend achter en
been richting marktgebouw. Op de plek
des onheils voel ik een bedrukte sfeer.
Men kijkt, men wijst, men praat. Soms
gebarend, soms fel, soms hoofdschud
dend. Van mijn droom van gisteren is
niets meer over. Een geblakerde klomp
beton, bijeengehouden door gekromde
stalen armen. Stof prikkelt mijn neusga-
33