INDISCHS JAREN door F. W. Kaptijn 13 TJIMAHI JUNI-AUGUSTUS 1945 (DEEL 7) Ze kwamen met het voorstel dat zij voor de bijgerechten van het avondeten zou den zorgen. Jonkheer de Villeneuve ging daar op in en het eten verbeterde aan merkelijk al bleven de porties even klein. In plaats van een waterig soepje kregen ze nu 's avonds vaak een pittige sambel- goreng en het leek wel of er wat vaker vlees in de barakken kwam. Dat kon ook nooit veel zijn want er werd met grote tussenpozen wel eens een -kar bouw geslacht. Die stond dan eerst een poosje in de kraal naast het appèlterrein. Om vetgemest te worden! Daar werd het beest ook geslacht. Voor de ogen van honderden toeschouwers en soms nog van een soortgenoot die nog niet aan de beurt was. Een karbouw die misschien tweehonderd kilo bruikbaar vlees leverde voor tienduizend mensen kon dus geen groter rantsoen dan twintig gram de man opbrengen. Alleen was er in het verleden vaak de helft van het vlees in de magen van koks en helpers verdwenen. De Hollanders die hun mooie baantjes verloren hadden vielen zienderogen af. Alleen zij die in de rijstkeuken en de bak kerij werkten bleven er nog als Hollands welvaren uitzien. Evenals de houthak kers. Daar zaten een paar bekende bok sers bij en mensen van de politie die elkaar de bal toespeelden. Ze zorgden er wel voor dat ze aan hun trekken kwamen en dat was goed te zien tussen de scharminkels die van het gewone kamp rantsoen moesten leven. Spoorweg Tjitjalengka Hoewel de Amerikanen niet overgevlogen waren voor de 31e mei 1945 was het toch onrustiger geworden rondom het kamp. Wanneer de mannen op buitencorvee waren zagen ze veel vaker dan vroeger troepenbewegingen; met treinen en vrachtwagens werd materiaal aan- en afgevoerd. Ze zagen ook een nieuw soort heiho's die heel iets anders bleken te zijn: soekarilla's. Deze liepen veel krijgs- haftiger dan de geronselde inlandse troe pen en zongen strijdlustig dat ze de Amerikanen en Engelsen wel eens plat zouden walsen of met een koevoet be werken. Het zouden vrijwillige gevechts troepen zijn. De stroom geruchten in het kamp nam toe, de jongens kregen weer nieuwe hoop. Die werd wel weer de bodem inge slagen door een bericht dat er keuringen plaats zouden vinden voor een of ander zwaar werk. Een spoorweg zou ergens moeten worden aangelegd. Extra rant soenen zouden daar worden verstrekt en het terrein lag ergens op de hoogvlakte van Bandoeng. Fred was vrij van het eer ste transport omdat hij vaste werker op Goenoeng Bohong was. Veel van z'n vrienden, waaronder Janus, vertrokken wel, allemaal goedgekeurd door de Nederlandse kamparts. Tot zijn verbazing zag Fred ook heel wat oudere en zwakke re mannen mee gaan met deze groep. Ze hadden zichzelf aangemeld, gelokt door het beloofde extra eten. Een paar weken later was hij toch aan de beurt, zijn plaats op Bohong zou door ouderen worden ingenomen. Hij stond zo lamlendig mogelijk voor de dokter die hem keurde en vertelde de man dat-ie zich belabberd voelde en onlangs nog malaria had gehad. Hij wilde helemaal niet naar dat spoorwegwerk. De dokter lachte, wierp een blik op deze nog redelijk uitziende rekruut en zei dat Fred er nog uitzag als Hollands welvaren. Op het keuringsbriefje schreef hij 'A-1', dat betekende dus geschikt voor het zwaarste werk. Fred zuchtte en slenterde naar de lege bak op de sectie. Een paar oudere heren hadden al een plaatsje gezocht op de banken waar Janus, Henk en Rudy hadden gelegen. Fred keek de indringers vuil aan. 'Morgen krijg je nog meer plaats, dan gaan Eddy en ik ook weg. Stelletje aasgieren', dacht hij bij zichzelf. Ze beloofden dat ze heus wel weer weg zouden gaan wanneer de jon gens terug kwamen en ze zouden ook op de achtergelaten spullen passen. Fred lachte geringschattend. Dat stelde toch niets voor. Hij nam alles mee van zijn schamele bezit. Z'n ijzeren koffer met die ene lange witte broek, dat ene blauwe overhemd en het enige paar 'nette' schoenen dat hij voor 'straks, na de oor log' had bewaard. Verder nog zijn versle ten deken en het stuk zeildoek waar hij al die tijd op geslapen had. Nee, er bleef niet veel staan om op te passen. Een paar lege blikken, een krukje en een emmer met z'n naam erop. Volgens de berichten zouden ze na voltooiing van de spoorlijn weer terug komen. Met nog een paar honderd man stond hij de volgende morgen al vroeg aangetre den bij de poort. Weer zag hij wat oudere 'vrijwilligers' en vroeg zich af wat voor werk die wrakken nog zouden kunnen verzetten. Ze marcheerden af naar het station en werden weer in vierdeklas wagons gepropt waarvan de houten luiken dicht zaten. Deze keer duurde de rit niet zo lang. De zon kwam juist op terwijl ze de trein verlieten. Tjitjalengka bleek het reis doel te zijn. Ze liepen het plaatsje uit en over een landweg langs een kampong. De bevolking stond hen meewarig aan te kijken vanachter de heggen. Ze liepen verder langs droge stoppelvelden, sawah's die op de volgende bevloeiing wachtten en er nu met grote barsten hard en dor bij lagen. In de verte zagen ze de bekende afzetting van gedèk waarboven enkele grote strooien daken uitstaken. Dat was het spoorwegkamp, een oude pannenbakkerij. Ze liepen door de poort die uit een paar scheefgezakte bamboe hekken bestond waar een slordige Japanse soldaat op wacht stond. Het kamp was vol. Fred zocht zijn oude vrien den op. Die hadden zich ergens in een hoekje genesteld. Ze wilden hem wel bij zich nemen maar hij zag zelf dat dit niet zou gaan en zocht verder. Midden in de loods was nog wel plaats. Hij spreidde zijn zeildoek en ging liggen. De zongebakken en gebarsten klei drukte in zijn rug en schouders en zo kon hij met Woonhuizen in Batoedjadjar, Tjimahi

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 13