Q)& zwar£& or<Alc/e&
f/oor J/sx/rfsi/'
19
Audrey was een lief, vrolijk, intelligent en
sportief meisje met een opmerkelijk grote
sociale bewogenheid. Een speciaal
verre land van haar voorouders.
Tijdens zo'n causerie in Utrecht over
Nieuw-Guinea, dat net aan Indonesië
vriendje had ze niet; zij was populair en
erg gezien bij haar vrienden en klasgeno
ten van de examenklas van het gymna
sium in Nijmegen.
Voor een Indisch meisje van de tweede
generatie had zij wel een bijzondere
belangstelling voor de herkomst van haar
ouders en ondanks haar studie en de
drukke bezigheden van een tiener, zoals
haar korfbalclub, haar debating-club en
stappen met haar leeftijdsgenoten, maak
te zij zich altijd vrij wanneer er ergens in
het land een lezing werd gehouden over
het toenmalige Indië. Met een cassette
recorder nam zij alles op wat er tijdens
zo'n voordracht ten gehore werd gebracht
en zij was niet gelukkiger dan wanneer zij
de gastspreker voor een interview kon
strikken, want haar honger naar meer
kennis over haar landgenoten en hun
oorsprong was nagenoeg niet te stillen.
Haar kamer was dan ook vol met boeken,
naslagwerken en geluidsbandjes over dat
was overgedragen, zag zij John, een
knappe, atletisch gebouwde Indische jon
gen, die stil maar aandachtig naar de
spreker zat te luisteren.
Gedurende de koffiepauze kwam zij met
hem in gesprek en wat haar zo in hem
fascineerde waren zijn ogen, donker,
melancholisch, maar toch de omgeving
observerend met de geoefende en scher
pe blik van iemand die gewend was
gevaren onder ogen te zien; tegenstrijdig
echter met het bovenstaande leek het
soms of de aandacht even verslapte en
de blik zich richtte op iets in de verte,
naar verre horizonten die alleen voor hem
waren te bevatten.
Het deed Audrey herinneren aan wat zij
ooit had meegemaakt, toen zij als kind op
vakantie was op het eiland Samosir. Het
stormde toen zo verschrikkelijk, waardoor
het water van het Tobameer tot ongeken
de hoogte werd opgezweept. Het gebul
der van wind en water werd overstemd
door de donder en blikseminslagen die
met hun koude, blauwe flitsen de omge
ving zo spookachtig verlichtten en de sil
houetten van de Batakhuizen met die
zware karbouwenhoorns als voorwereld
lijke monsters deed gelijken.
Zo ook waren Johns ogen, donker als het
blauwzwarte water van het Tobameer,
ogen die soms ook zo vervaarlijk konden
bliksemen als iets hem niet aanstond. Hij
sprak niet veel en juist daarom intrigeer
de het haar, wou zij meer weten, niet uit
ongezonde nieuwsgierigheid, maar zuiver
en alleen om de achtergronden, want
behalve dat hij in Arnhem woonde en bij
de Nederlandse Spoorwegen werkte, liet
hij niets los.
Van haar ouders en uit boeken wist zij
van de tragiek en frustraties van de
Indo's die vanuit Indië naar Nieuw-
Guinea transmigreerden om hoopvol en
met enthousiasme aan een toekomst in
een nieuw land te bouwen. Mannen,
vrouwen, jonge mensen, pioniers van het
zuiverste water, die het oerwoud met
zaag en bijl te lijf gingen, huizen, hoe pri
mitief ook, zelf bouwden, met pacols en
spaden wegen aanlegden, zonder de
technische hulpmiddelen die het
Amerikaanse leger na de oorlog had
achtergelaten.
Zo was John ook. Hij was altijd een een
ling geweest, misschien door omstandig
heden solitair geworden.
Toen de oorlog uitbrak was hij een jaar of
veertien. Zijn vader moest de dienst in,
waar hij bij de kustbatterijen werd inge
deeld. Zijn moeder en hij werden na de
val van Nederlands-lndië geïnterneerd,
niet bij elkaar, want jongens boven de
dertien jaar gingen naar het mannen
kamp. Zijn moeder overleefde het kamp
leven niet en na de oorlog kreeg hij van
het Rode Kruis te horen, dat zijn vader in
Kanchanaburi in Thailand gevangen had
gezeten en daar werd gedood toen
Amerikaanse bommenwerpers zijn kamp
per ongeluk hadden gebombardeerd.
Samen met andere lotgenoten zat John
in het Bangkongkamp in Semarang en
toen dat door de Britse troepen werd ont
ruimd werden zij naar Batavia geëva
cueerd.
Ondanks zijn jeugdige leeftijd had hij zich
bij het KNIL gemeld en na een infanterie-
opleiding van zes maanden tekende hij
voor het Korps Speciale Troepen en volg
de de zware commandotraining. Alsof dat
nog niet genoeg was meldde hij zich als
vrijwilliger voor een opleiding tot parachu
tist en na bloed, zweet en tranen had hij
de fel begeerde wing en groene baret.
Na de mislukte coup van de APRA werd
hij na zes maanden internering op het
eiland Onrust met De Waterman naar