Nieuw-Guinea op transport gesteld. Na
de militaire detentie in Hollandia te heb
ben uitgezeten ging hij als kontraktant
naar Manokwari, waar hij samen met de
Detajongens bij het Havenwezen werkte
voor één-pop-vijftig met een karig avond
maal van rijst met sayur papaya. Indische
jongens konden als kontraktant bij het
Gouvernement werken voor 4,50 per
dag, waarvan drie gulden voor kost en
inwoning in mindering werd gebracht,
vandaar de naam één-pop-vijftig.
Ook daar bemoeide John zich niet met de
andere jongens. Tijdens de weekends
zwierf hij in de rimboe op zoek naar wilde
orchideeën, zijn grote passie. Door de
Spartaanse opleiding bij de commando's
had hij uiteraard geen problemen om in
het oerwoud te overleven; klein wild, eet
bare knollen en bessen waren er in over
vloed.
In de geciviliseerde maatschappij had hij
geen behoefte aan vrienden en kennis
sen, hield hij zich verre van sociaal ver
keer. In de jungle kwam hij in aanraking
met de Papoea's en juist bij die natuur
mensen voelde hij zich thuis. Samen ging
hij met hen op jacht, met pijl en boog of
met de blaasroer of hij viste met de giftige
sappen van bepaalde planten. Van de
medicijnmannen leerde hij de werking
van heilzame kruiden en bladeren; uit de
wortels of bast van sommige bomen
brouwde hij niet alleen vergiften, maar
ook een venijn dat, indien op de juiste
wijze toegediend, het gehele zenuw- en
spierstelsel van het slachtoffer volledig
vernietigde en diagnostisch niet meer
was vast te stellen.
Door zijn fabelachtige kennis van het ter
rein werd hij meerdere malen door het
plaatselijk bestuur gevraagd om als gids
mee te gaan, om het onbekende binnen
land te verkennen of om dat in kaart te
brengen.
Bij een van die tochten, als men
's avonds voor het slapen gaan nog even
om het kampvuur zat om nog wat na te
praten, hoorde hij van de ontdekking van
een orchidee door een missionaris, don
ker, nagenoeg zwart van kleur en van
een onbeschrijfelijke schoonheid.
Jagende Papoea's hadden de door mala
ria en ontberingen uitgeputte missionaris
aan de voet van de 2970 meter hoge
Gunung Umbini gevonden en hem naar
de dichtstbijzijnde missiepost gedragen.
Tijdens de barre tocht door bergachtig
junglegebied van de Vogelkop, was de
missionaris nagenoeg bewusteloos, maar
zo nu en dan werd hij wakker en of dat
ijlen van hem was, wisten de Papoea's
niet, maar hij had het dan steeds over
een zwarte orchidee, waarvan zij niet
eens wisten dat die bestond, want de
Gunung Umbini stond in een kwade reuk
bij de bergpapoea's. Hun medicijnman
nen hadden ooit de berg beklommen op
zoek naar heilzame planten en kruiden,
maar die gingen hals over kop terug naar
hun nederzetting en kwamen met verha
len over geesten die de berg bewoonden.
De zielen van overwonnen vijanden kon
den maar geen rust vinden, want hun
geweeklaag mengde zich met het geloei
van de bergwind. Of de missionaris het
gehaald heeft, vertelde het verhaal niet,
maar sindsdien doet de 'kabar angin' - de
geruchten - de ronde, dat die zwarte
orchidee de oorzaak was van de ziekte
van de missionaris, ook al hadden de
Papoea's die bloem zelf nooit gezien;
wee degene die haar in het bezit heeft,
een mysterieuze kwaal zou hem treffen.
De ziel van de gestorvene zou dan terug
gaan naar de heilige berg Umbini, want
'Pae Tua' (de oude man) zoals de
Papoea's hem noemden, was Heer over
die boze geesten, over de verdoemde
zielen, over alles wat daar leefde en
alleen daar groeide de zwarte orchidee,
zo vertelde de stamoudste aan zijn volk.
John was zo geobsedeerd, dat hij alles
op alles zette om die geheimzinnige
bloem op te sporen.
De verhalen van zowel de kolonisten over
die vijandige, onherbergzame en haast
ondoordringbare jungle die hij moet
overwinnen waren alles behalve overdre
ven. Ook toen bewees zich de waarde
van de harde commandotraining, want na
een uitputtende slag tegen de boosaardi
ge natuurelementen, slaagde hij er niet
alleen in de nooit eerder, behalve door de
missionaris, orchidee te vinden en mee te
nemen, maar terug in de bewoonde we
reld, die verder op te kweken en met
oneindig veel geduld zelfs te veredelen.
Het resultaat was alleszins de moeite
waard, want de bloem had diepzwarte
bloemblaadjes, glanzend als onyx, met
donkerrode meeldraden.
Jaren gingen voorbij, en met de over
dracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië
begon de exodus van de Indo's opnieuw,
waaronder John.
Met wat kleding en spulletjes in een plun-
jezak en een rotankorfje met zijn meest
kostbare bezit, zijn verzameling
orchideeën, stapte hij op De Zuiderkruis,
op weg naar het verre onbekende
Nederland.
Na vele vergeefse pogingen en teleurstel
lingen, maar met de taaie volhardendheid
de Nieuw-Guineaganger eigen, slaagde
hij erin een bescheiden baan bij de
Nederlandse Spoorwegen te krijgen.
Audrey gaf haar pogingen niet op, John
op de een of andere manier te re-sociali
seren en om hem uit zijn isolement te
halen stelde zij hem aan haar ouders
voor en nam zij hem op in haar vrienden
kring, in haar onschuld niet vermoedend
dat hij diepere gevoelens voor haar koes
terde dan gewone vriendschap.
Wat bij haar ouders en haar vrienden wel
was opgevallen maar door haar bezeten
heid hem te helpen niet werd onderkend
was, dat John wanneer hij alleen met
haar was, hij heel lief, voorkomend, zorg
zaam en zelfs tot een redelijk gesprek in
staat was, maar niet zodra hij bij haar
ouders was of bij haar vrienden. Dan
sloeg hij dicht en toonde hij zich heel
bezitterig ten opzichte van Audrey en
openbaarde zich zijn gespleten persoon
lijkheid, wat vaak tot spanningen leidde.
Op een dag was die zo hoog opgelaaid,
dat zij volkomen met hem brak.
Maanden gingen voorbij en intussen
kreeg Audrey verkering met Anton en dit
feit zou op 23 december met een huwelijk
worden bezegeld. Op een avond was zij
met een vriendin in de stad, toen zij John
ontmoette en, blij haar vroegere protégé
weer te zien en zijn onhebbelijkheden
vergetend, babbelde zij net als vanouds
honderduit en nodigde zij hem en pas
sant uit bij haar huwelijk aanwezig te zijn.
John, die in al die maanden Audrey niet
uit zijn gedachten kon bannen en nog
steeds op haar verliefd was, reageerde
furieus op die uitnodiging en toen sloegen
alle stoppen bij hem door; hij werd zelfs
gewelddadig en met woest rollende ogen
schudde hij haar door elkaar en snauwde
haar toe: 'Als ik jou niet kan krijgen, dan
zal je niemand ooit toebehoren, hoor je
mij, nooit!' Verschrikt door die woeste uit
val rukte Audrey zich los en rende,
gevolgd door haar vriendin, naar huis,
waar zij snikkend haar ouders van het
gebeurde vertelde, die haar na lang pra
ten wisten te kalmeren.
Op de dag dat zij zou gaan trouwen,
23 december, werd er per expresse een
pakket bij haar bezorgd. Niet alleen
Audrey maar ook haar vriendinnen die
haar hielpen met haar bruidsjurk, waren
nieuwsgierig wat er in dat pakket zat,
omdat er geen afzender was vermeld.
Onder veel gegiechel en plagerijtjes
maakte zij de zending open. Het bleek
een kistje te zijn van kostbaar, met
bloemmotieven bewerkt, sandelhout; van
binnen was het kistje bekleed met tot een
roos gevouwen rode zijde, en daarop een
corsage van een orchidee, diepzwart van
kleur en fonkelend als een onyx uit de
mijnen van de Azteken van Mexico; don
kerrode meeldraden schitterend als een
robijn uit Muangtai accentueren de diep
zwarte bloemblaadjes, zo verfijnd, zo
onbeschrijflijk mooi als door een edelsmid
gecreëerd juweel van onyx en robijn. Als
corsage op haar bruidsjapon gespeld
20