voortgezet. Belangrijke steun mocht zij hierbij ondervinden van Jan Ritman, een oudgediende uit het voormalige Indische perscircuit, G.H. Bartman, Charles Manders en vele andere getrouwe mede werkers. Om praktische redenen onder ging het tijdschrift in 1977 opnieuw een naamsverandering en zou het voortaan Moesson heten. Toch heeft Lilian wellicht de moeilijke taak gehad het tijdschrift wel iswaar niet gedurende een crisis, doch wel in een periode van 'malaise' te heb ben moeten leiden. Belangstelling van een groot deel van de in Nederland gebo ren generatie bleek gering en het leek soms of de Indische gemeenschap inge sluimerd was. Om de malaise enigszins te ondervangen werden er soms zelfstan dig, doch ook in samenwerking met de toen recentelijk opgerichte jongerenver eniging Nines diverse manifestatie's georganiseerd. Twee zilveren karbouwen werden door Moesson als onderscheiding uitgereikt, respectievelijk aan ir. Ad Vrijburg voor zijn verdiensten met betrekking tot de Nederlandse Ereschulden en één aan Dick Visker voor zijn Indisch familie archief (IFA). Ook kwam het Indisch Wetenschappelijk Instituut (IWI) tot stand, welke onder meer het behouden en toe gankelijk maken van Indische cultuurgoe deren tot doel heeft. Een juridisch proces werd gevoerd van wege de Indië-geschiedschrijving van dr. L. de Jong, welke men als niet volledig en niet overal steeds geheel objectief beoor deelde. Bij uitgeverij Moesson versche nen met regelmaat diverse Indische boekwerken. Geleidelijk kwam er vanuit 24 de Hollandse samenleving meer begrip en waardering voor het bestaan van het onafhankelijk Indisch tijdschrift als een specifieke en originele bijdrage aan het Nederlandse cultuurpatroon, waarvoor Lilian in 1989 voor haar werk de Visser Neerlandia prijs ontving. Ook binnen de Indische gemeenschap waren toch nieuwe ontwikkelingen op gang gekomen. In de jaren vijftig en zestig was de belangstelling voor het Indië-verleden bij een groot deel ervan minimaal geweest. De aanpassing en het opbouwen van een nieuw bestaan verg den toen de meeste aandacht. In de jaren zeventig groeide evenwel bij zowel de uit Indië-gekomenen als de Nederlandse samenleving als geheel weer de interes se. Voor de Indische gemeenschap betrof het vooral het eigen Indisch verleden en de identiteit. Er werd zelfs van een 'Indisch reveil' gesproken. Velen van de tweede en derde generatie gingen op zoek naar hun roots en gingen de geschiedenis onderzoeken en kritisch beoordelen. Hoewel het de bedoeling was geweest om zowel in Onze Brug, Tong-Tong en Moesson geschiedenis vast te leggen voor de jongeren, ontkwamen ook zij niet aan een kritische beschouwing. Daarbij werd kennelijk niet door een ieder onder kend dat die ten dele bestond uit neerge schreven persoonlijke belevenissen en verhalen, welke niet altijd analyserend of in een breder historisch verband geplaatst waren. Dit waarschijnlijk omdat vooral in die vroegere periode alles wat met de Indië-geschiedenis samenhing een negatief etiket kreeg opgeplakt en men daarop dikwijls zeer onheus en kwetsend werd aangesproken. Getuigenissen van het feit dat men vooral voor de oorlog heel gelukkig in Indië had geleefd, vormen hier geen uiting van con servatisme, doch zouden eerder in ver band met de ongelukkig verlopen dekolo nisatie en haar gevolgen gezien kunnen worden. Inmiddels had een jongere generatie in de redactie de fakkel overgenomen. Ook zij zagen zich geplaatst voor de vele vra gen die de huidige tijd en nieuwe ontwik kelingen aan hen stelden. Ralph Boekholt nam naderhand, geassisteerd door Mark Boon, later door Madeleine Gabeler en Liesbeth Steur, Lilians taak over. Hierna formeerde zich een nieuw team met Tjalie's dochter Vivian, Raymond Abrahams, Mark Loderichs en Charles Manders, als vanouds op zijn post. Onze Brug, Tong-Tong en Moesson, zijn altijd inspiratiebronnen geweest voor hen die zich actief bezig hielden met hun Indische identiteit. Door er over te lezen, na te denken, te schrijven, kon men daar vorm aan geven en mede hierdoor bleven Indische cultuurelementen bewaard. Het tijdschrift fungeerde en fungeert nog steeds als spreekbuis en klankbord voor een gemeenschap, wiens leefwereld van de ene op de andere dag dood en begra ven werd verklaard. Nergens in de lande lijke media (krant, radio, TV) vond en vindt men iets dat inhaakt(e) op wat voor hen een wezenlijk deel van hun leven in beslag nam (neemt). Het belang dat Tjalie daarom aan Tong- Tong hechtte, illustreert zijn antwoord op de vraag waarom hij niet meer boeken

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 24