'Ontmoeting met Jan, Tjalie, Vincent' is een herziene versie van de gelijknami ge inleiding uit de bundel Schuilen voor de regendie in maart 1989 verscheen. O Riny Boeijen O 31 leven, tenzij ik mijn witte kant verloochen. Hoe is dat mogelijk?' Dat leidde onher roepelijk tot vervreemding en een zaamheid. Ik bezit een kladblokpapiertje met het handschrift van Tjalie, waarop enkele losse onsamenhangende woorden en zinnen staan, met een rode ballpoint geschreven: 'In het labyrinth van de een zaamheid' en in een hoekje met potlood gekrabbeld 'opzoeken in woordenboek Soledad'. En wie het woord Soledad opzoekt vindt als vertaling eenzaamheid, een wat al te westerse vertaling mis schien, maar het gevoel zit er in, ook dat van vervreemding. Men las met graagte zijn 'Piekerans' en genoot van Ik en Bentiet door Rudy Kousbroek zelfs een 'snoer van parels' genoemd (adoehl), maar aan het werk van Vincent Mahieu ging men vooralsnog voorbij. Hij deed er tenslotte maar het zwijgen toe. Na 'Tjoek', dat in ongeveer 1955 geschreven is, is Vincent Mahieu opgehouden te bestaan, met andere woorden, hij is opgehouden met verhalen te schrijven die de prententie hadden lite ratuur te zijn, al lag ook voor hem hierin zijn hoogste vervulling. Ik wéét het - van hem zelf. Tjalie is gebleken Tjalie te zijn. En toch is het Vincent Mahieu geweest die minstens twee sleutelverhalen heeft geschreven, waaruit wij Tjalie's leven kennen en begrijpen. Het zijn 'Het vriend je van de rups' (de eerste uit Tjies) en Tjoek'. Ik vind 'Tjoek' één van de mooiste verhalen die ik ken, dat me diep in het hart treft, zeker één van de allermooiste verhalen uit de Indische literatuur, naast de beide verhalen uit Donker van uiterlijk van Maria Dermoüt en naast De clan van Walraven. Ongelijksoortiger kan het niet en toch, deze drie of vier verhalen, ze zijn diep aangrijpend omdat ze in ver schillende facetten de kern van ons kolo niale probleem raken. Iedere lezer die zegt van literatuur te houden moet ze kennen, lezen en herlezen. Ze zijn top punten. Dus ook 'Tjoek'. Wie een verhaal als 'Tjoek' kan schrijven, is een groot schrijver en als Vincent Mahieu of Tjalie niet altijd die hoogte bereiken, dan wil men toch alles van ze lezen en alles van ze kennen en dan doet het er niet zoveel toe als er ook tekortko mingen uit blijken. Lily vond nog een map waarop Tjalie met zijn bekende grote handschrift 'Vincent Mahieu' had geschreven. Op klad- en doorslagpapier kwamen daaruit nog een aantal verhalen tevoorschijn. Ik heb me afgevraagd waarom hij inder tijd deze verhalen heeft laten liggen en opgeborgen heeft. Er moet een doodeen voudige reden voor zijn geweest: Vincent Mahieu bestond niet meer en deze verha len waren authentiek voor Vincent Mahieu. Ook waar hij 'keplèsèt' gaat, en bij welke schrijver gebeurt dat niet, staan er observaties in, zo goed en zo scherp en zo door en door Indisch geschreven, met precies dat Indische accent dat alleen van Tjalie, van Vincent Mahieu of van Jan Boon kan zijn: die weergaloze verteller in het kamp in begin 1943, vóór de transporten ons uit elkaar dreven. Toch is er nog een onvergetelijk verhaal, neen, geen verhaal, maar een overpein zing, en daarom onder het pseudoniem Tjalie Robinson, 'Zeedrift', slechts weinig jaren voor zijn dood geschreven, kort voor hij zijn eerste attack kreeg. Het is een sleutelverhaal voor de sleutelfiguur die Tjalie heet. Nogmaals onvergetelijk voor mij. Ik kon niet op zijn crematie zijn, eenen twintig jaar geleden, ik was toen juist uit het ziekenhuis ontslagen en kon nauwe lijks lopen en zeker niet spreken zoals zijn zoon Rogier het mij namens Lily gevraagd had. Laat dit mijn afscheid van hem zijn, een vriend die ik bewonder en van wie ik veel geleerd heb en door wie ik mijn identiteit bewust ben geworden. Ik weet nu dat ik een 'Indische jongen' ben, anders dan hij, omdat ik nu eenmaal anders ben, maar toch een 'Indische jongen', ondanks mijn 'koelit boelé'. Dat heeft Tjalie mij duidelijk gemaakt. En dat is erg veel. Juni 1995 "Omdat we geleefd hebben en nog steeds bestaan". Al veertig jaar. Een mooie leeftijd. Proficiat. Zelf ben ik drie jaar ouder, hetgeen de voorzichtig ontluikende, grijze gloed in mijn haardos verklaart. De lachrimpels die mijn gezicht in de plooi houden, de laatste jaren ook als ik niet lach. Offers van de tijd. Jij Moesson, jij schittert als nooit tevoren. Aan jou zijn de jaren niet af te lezen. In al die tijd heb je de warmte, de sferen en de geuren van toen en nu bij de lezer thuisgebracht. Voor de één bevrediging in de hunkering naar nostal gie, voor de ander bevestiging van zijn of haar soms moeilijk te vatten herkomst. En je bracht meer. Je groeide mee in de weerwil van het verleden. Ook jouw gezicht bleven geen rimpels bespaard. Maar, ze verdwenen. Je kreeg kleur. O Letterlijk. Je werd vol- wassener, rijper. Je bleef niet alleen stil staan bij 'toen', maar liet ook het 'nu' aan het woord. Je gaf de lezer een kans om ande ren deelgenoot te maken van zijn of haar ervaringen in Indië toen en Indonesië nu. Ook mij, als beginnend schrijver en 'jonge' minnaar van de Indische en Indo nesische cultuur. Een kans waarvoor ik je dankbaar ben en waarvan ik hoop nog lang gebruik te mogen maken. Niet alleen om mijn 'schrijverstalent te laten groeien' zoals je zelf schreef, maar vooral om de Indische cultuur en al hetgeen daarmee is verbonden en uit voortgekomen, een baken te bieden. Een herkenningspunt. Omdat we geleefd hebben en nog steeds bestaan.

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 31