2 september 1945: Luitenant-admiraal C.E.L. Helfrich ondertekent, als vertegenwoordiger van de Nederlandse regering
het 'instrument of surrender' van Japan aan boord van het Amerikaanse slagschip Missouri.
Malang. Gingen we eerst met een bus en
daarna met een vrachtwagen of omge
keerd? Ik weet het niet meer.
In Malang gingen we naar Tante Trees,
de moeder van de verloofde van mijn
zus. Zij had onze oude kokki in dienst
genomen. Zij had ook de zorg voor onze
huisdieren op zich genomen. We kwa
men in de schemering aan. De kokki was
helemaal bingoeng en verloor alle deco
rum uit het oog. Ze omarmde ons en huil
de en omarmde ons opnieuw. Ze kon niet
geloven dat we terug waren en pakte ons
dan weer beet om zich ervan te overtui
gen dat echt, betoel, wij het waren. Er
werden die dagen heel wat tranen vergo
ten.
Maar ook Teddy, de kleine draadharige
bastaardteckel, hij had vroeger mijn moe
der tot zijn privé-eigendom gemaakt, wist
niet wat hem overkwam. Het hondje was
oud geworden, hij leed nu aan vallende
ziekte. Hij kon zijn geluk niet op. Door de
emoties van de herkenning rolde hij let
terlijk van de ene attaque in de andere
waarbij hij op zijn ruggetje terecht kwam
en met zijn pootjes in de lucht spartelde.
De (niet-) herkenningstaferelen herhaal
den zich in de volgende dagen. We
waren lopend op weg naar Kajutangan
toen onze buurvrouw van de Idjen-boule-
vard ons op de fiets tegemoet reed. Ze
keek ons nadenkend aan maar herkende
ons niet tot mijn moeder zich omkeerde
en zachtjes 'Jannie' riep. Haar fiets gooi
de ze op straat, ze rende, nee, vloog op
ons af.
Van de Jap die ons huis en onze eigen
dommen had geconfisceerd - een burger-
econoom die in Amerika had gestudeerd
- kregen we alles terug wat we nodig had
den. Hij vroeg toestemming in ons huis te
mogen blijven en zorgde voor een ander
onderkomen voor ons. Het was een
prachtig huis bij het Coenplein. Groot was
het. Personeel konden we niet betalen,
maar we woonden er wel met onze eigen
meubels en onze eigen radio. Het leven
herstelde zich een beetje, oude vrienden
kwamen ons opzoeken en werden
bezocht.
In dat huis begon het wachten op mijn
vader en mijn broer. We liepen iedere
dag naar de Rode Kruis-post die dicht bij
ons huis was. We ontvingen brieven. Ze
leefden! Ze zouden zo snel mogelijk
komen. Maar in de laatste brief die we
kregen stond dat ze zouden wachten tot
de toestand wat veiliger zou zijn.
Teleurstelling.
De dag na ontvangst van de laatste brief
kwam 's middags Tante Eusje op bezoek.
Ze had nog niets gehoord van Oom Bert.
Ze hoopte dat hij nog leefde. Op weg
naar huis wilde ze nog even bij de Rode
Kruis-post binnenlopen om te zien of er
voor haar nog een brief was. We liepen
mee. Voor het gebouw stond een
vrachtauto. Er stonden ook een paar
mannen. Ik dacht één van hen te herken
nen.
'Mam, die man daar lijkt toch op onze
Pappie?'
'Nee Han, je weet toch wat er in die brief
stond? En hij is zo mager, nee hij lijkt er
echt niet op.'
'Ja maar Mam, die jongen daar lijkt echt
op onze Frits.
'Nee, daar is hij veel te groot voor. Hij kan
het echt niet zijn.'
Mijn broer had ons gezien en ongeveer
het volgende gedacht:
'Die vrouw lijkt wel wat op Mams. Maar zo
mager? Nee, dat kan niet. En die jongen,
dat kan die kleine Hans niet zijn. Zo
groot.'
Er was een moment dat moeder en zoon
elkaar recht in de ogen keken. Elkaar
zagen. En herkenden.
'Mams.'
'Frits.'
We hadden de oorlog overleefd. We
waren weer samen. Tot we vier weken
later weer van elkaar gescheiden werden
en de Bersiap-tijd begon. Ook die periode
hebben we overleefd. Maar die schreeu
wen in Malang, dierlijk haast, die
schreeuwen van herkenning, geluk en
pijn in één, zal ik nooit, nooit kunnen ver
geten... Q