Zwerven mx Hij: Albert von der Oelsnitz Zij: Lily von der Oelsnitz-Ulveling M. Schoen O maken. Hoewel ik heel verlegen was, ver gaarde ik toch de moed om haar een zoen te geven, hetgeen door haar ouders niet werd goedgekeurd. Ik kreeg een uit brander. Ik verontschuldigde mij bij hen. Maar ik werd zo bang voor de ouders, dat ik overplaatsing aanvroeg bij de kapitein en vertrok naar Bandoeng. Hierna volgde krijgsgevangenschap in verschillende kampen, het laatst in Moekden, Mandsjoerije. Tweeënvijftig jaar na onze eerste ont moeting kwam ik met het zusje van het blonde meisje in contact, dat mij vertelde dat zij in Amerika woonde en al lange tijd weduwe was. Ik was bang, dat zij mij zou afwijzen, maar belde haar toch op. Na een tijd van briefwisseling en vele tele foongesprekken trok ik de stoute schoe nen aan en ging naar haar toe. Hoe dich ter ik op de plaats van bestemming kwam, hoe onrustiger ik werd. Ik vroeg mij voortdurend af 'zouden deze keer mijn gevoelens beantwoord worden?' Bij aankomst in het vreemde land liep ik de afhalers voorbij, in de haast mijn koffer te halen, zoals dit op Schiphol gebeurt. Ik liep het blonde meisje mis. Ik geef haar nu het woord. Zij: Als veertienjarig meisje in Magelang, een militaire basis, was er nimmer een tekort aan miliciens en andere vriendjes die mijn aandacht vroegen en daarbij was ik een serieuze studente met grootse plannen voor mijn toekomst. Toch herin ner ik mij navraag te hebben gedaan toen die lange aanbidder van Gedaren plotse ling verdwenen was. En in de vele jaren die volgden, speet het mij dat ik hem zo onaardig behandeld had in de bioscoop. Toen ik hoorde dat hij en zijn echtgenote mijn ouders in Nederland bezocht hadden, was ik gerust dat er geen rancune was. Hoe verbaasd was ik toen ik jaren later, tijdens een gesprek met mijn nicht (de oudste dochter van de tweede machinist) hoorde dat er navraag naar mij was gedaan door die leerling-machinist. Ik flapte eruit: 'Laat hem maar bellen!' Het eerste gesprek kwam via mijn zusje tot stand. Na een vurige correspondentie en hoge telefoonrekeningen én hem in de ont- vangst-area van het vliegveld gemist te hebben, heb ik mijn leven aan het zijne verbonden. Wij wonen in Nederland en genieten van eikaars gezelschap. Even zonder iets of iemand aan je hoofd, geen drukte, gerèn of gereis, hoe zal ik het zeggen, een beetje los van alles, een beetje zwerven, ja zwerven! Waar kan dat nog in Nederland? Mijn maat Meile en ik doen soms alsof, dan laten we de vrouwen thuis - trouwens die willen niet eens mee - en dan gaan we 'zwerven'. Je hebt bij ons buitendijkse terreinen aan het IJsselmeer, begroeid met hoog riet en hier en daar wat wilde bossages. We beelden ons in dat we niks horen van motorgeronk van vliegtuigen en boten, geloei van koeien, blaten van schapen e.d. die op de dijk grazen en sluipen door platgetreden (dat wel) paadjes. Hoor je die koekoek? ja, kijk een eendenest en we tellen de eieren. Rustig is het hier, goed voor een mens. Opeens schrikken we, wat is dat? We botsen tegen een in het groen geklede figuur aan met een geweer over de schouder. O, verrek, het is Karei. Karei (80!) die iedereen bij ons kent, is jager, officieel! Hij heeft een vergunning van de Gemeente om in bepaalde tijden in bepaalde gebieden op eenden en hazen te jagen. Hij heeft twee dooie een den aan een touwtje om de pols hangen. Een hond om de geschoten buit op te halen heeft hij niet, want de 'wilde' een den zwemmen rustig in de verkave- lingssloot, vliegen niet eens öp voor men sen. Karei haalt de buit met een stok naar de kant. 'Hoe doe je dat met de hazen, Karei?' vragen wij. 'Nou gewoon, als ik ze raak, tollen ze een paar maal over de grond, ik zie waar, loop er naar toe en hebbes.' Al pratende lopen we gedrieën verder en staan na een poosje aan het water van het IJsselmeer. 'Zo' zegt Karei, hij laat de geschoten een den op de grond vallen en begint zich uit te kleden tot in Adamskostuum. Trekt een zwembroek Anno 1920 aan, die hij in de binnenzak van z'n jagersjas had, springt 't IJsselmeer in en zwemt weg. 'Goh' zegt m'n maat (70), 'daar teken ik voor als ik tachtig ben'. 'Mag je eerst wel op zwemles' zeg ik, want ik weet dat hij niet kan zwemmen. Hij heeft me eens verteld dat dat komt door z'n slechte ogen. Als kind al had hij min tien of zo en zo'n ziekenfondsbrilletje op. Zonder bril kon hij niks zien en met dat brilletje op in 't klotsende water ook niet en is het er dus nooit van gekomen, laat staan dat hij Gemeentejager kon worden, maar een jagersjas heeft hij wel. We lopen verder, klimmen over een hek dat zomaar in het riet staat en oriënteren ons op de witte vuurtoren die we in de verte kunnen zien. Wat is dat nu weer! Hevig golvend riet, was Karei er nou nog maar met z'n geweer. Weer iemand in het groen, dit keer een driftig gebarende koddebeier, die schreeuwt dat we als de gesmeerde bliksem moeten opso 'Waarom dat?' 'Dit is een beschermd vogelgebied!', schreeuwt hij. 'O, van welke?', vragen wij nog beleefd. 'Van de aalscholver, kijk daar zitten ze, in die bomen!' Ja, warempel, helemaal kale en volgesche.... bomen, de staken zaten vol met aalscholvers. 'Tja', zegt m'n maat, 'beschermd, de IJsselmeervissers klagen steen en been, dat deze vogels alle vis opvreten, dat er voor hen geen droog brood meer te ver dienen valt. Ze moeten zelfs met toeris ten op hun vissersboten varen om nog wat te verdienen.' 'Kan wel zijn', zei de man nog steeds geagiteerd, 'maar opschieten, weg hier!' We klimmen over de dijk, lopen terug over de asfaltweg naar de haven. 'Kom, we gaan een palinkje eten', zeg ik. Naar de prijs daar van gemeten zöü je die aalscholvers, schaarste maakt immers duur. Of hebben de vissers tóch een dik belegde boter ham? PS. Karei hebben we weer gezien hoor, u mocht denken dat hij nóg zwemt. Hij is Berend Botje niet. 62

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 62