Hoe het begon keer werden we geconfronteerd met het feit dat we eigenlijk 'Nederlanders' waren. Toen kwam voor ons de kans om Java te verlaten. De Molukken schreeuwden om politiemensen. De RMS (Republik Maluku Selatan) die voor een eigen autochtone en onafhankelijke republiek als leeuwen hebben gevochten, moesten voor de nationalistische troepen het onderspit del ven en zich gewonnen geven. De rust en orde moest weer hersteld worden maar de meeste Javaanse politiemensen waren bang om daarheen uitgezonden te worden, vanwege de agressieve houding van de Ambonese bevolking. Maar wij waren niet bang en met een bonus van zes maanden salaris vertrok ken we januari 1952 naar de Molukken, naar Ambon. Tien jaren hebben wij in de Molukken doorgebracht en die waren voor ons onvergetelijk; wij hebben het land en de bevolking leren lief te hebben en wij den ken nog steeds met liefde, sympathie en waardering terug, aan één van de mooi ste episoden uit ons leven. Met ons heen gaan uit de Molukken hebben we ook een stuk van ons hart achtergelaten op dat kleine stukje van deze grote aardbol. Vanwege onze Indonesische nationaliteit en Heins functie als politieman konden en durfden wij geen risico's te nemen om via de legale weg het land te verlaten. Daarom moesten wij een alternatief zoe ken en dat alternatief was vluchten. Deze vlucht hebben we jaren voorbereid en alle details tot in de finesses uitgewerkt. Het wachten was slechts op 'de Tijd' die ons de kans zou moeten geven onze jaren lange voorbereiding ten uitvoer te bren gen. Voor ik mijn inleiding eindig wil ik echter nadrukkelijk vermelden dat wij gevlucht zijn voor het toenmalige militaire regiem ('for the man behind the gun', zoals presi dent Soekarno zich graag uitdrukte). Wij hielden van het land en van het volk waarmee we bijna tien jaar hebben samengewerkt; die wij hebben geholpen met de opbouw, met wie wij hebben mee- geleden bij het heengaan of overlijden van een dierbaar familielid, vrouw of kind, maar met wie we ook nog blij konden zijn bij verjaardagen, geboorte van baby's of wanneer er iemand trouwde. Doch voor óns waren onze kinderen het belangrijkste, vooral hun toekomst!! En kansen om een toekomst te kunnen opbouwen in vrijheid van denken, van spreken, van leven, dat zouden zij in Indonesië met dat regiem immers nooit kunnen krijgen. Niet zolang zij de oer-Hollandse naam Dikmans zouden blijven gebruiken. Deze herinneringen draag ik op aan onze kinderen, zodat zij na het lezen hiervan weten waarom wij uit Indonesië zijn gevlucht en hoe wonderbaarlijk onze voorbereidingen en de vlucht op zich, als een puzzel in elkaar past. Zij waren toen nog te klein en te jong om met ons mee te denken en mee te beslissen over hun toekomst. Maar onze oudste zoon, die toen zeventien jaar en wél op de hoogte was van onze plannen, en die met zoveel vertrouwen, zo beheerst en zo kundig heeft meegeholpen om de vlucht te doen slagen, heeft niets dan lof verdient. Degene die ik echter niet mag vergeten is mijn man! Hoewel met twijfels en angst in zijn hart om niet 'ontdekt' te worden en de gevolgen daarvan, heeft hij als 'hoofd van het gezin' alle verantwoording op zich genomen en hij heeft ons veilig door een kolkende zee aan de zuidkust van Nieuw- Guinea aan land gebracht. In april 1956 werd Hein overgeplaatst naar het eiland Buru in de functie van Hoofd van de Politie. Buru is zo groot als de provincies Friesland, Groningen en Drenthe samen en is nè Ceram het groot ste, mooiste en vruchtbaarste eiland van de Midden-Molukken. Namlea is de hoofdstad en ligt aan een schitterende baai. Ons huis stond slechts gescheiden door de oprijlaan en de weg, aan het strand. Wij hadden het uitzicht op de baai! De zee was hier gelijk een sprookje. Vanaf een prauwtje kon men met het blote oog de miljoenen gekleurde visjes zien zwemmen, tussen de kleurrijke kora len. De zee-anemonen, de zeesterren, rode, rose, groene, blauwe koralen, lagen op het ondiepe gedeelte, voor het grijpen. Voor degenen die van vissen houden, was het hier een eldorado. De baai was rijk aan allerlei soorten vis, garnalen, kreeften, schildpadden, enz. Elke dag was het strand bezaaid met de mooiste schelpen die men zich bedenken kon en waar men hier in Europa zoveel geld voor uitgeeft, maar die déér door geen mens werden aangeraakt. Het achterland van Buru was nog 'onge rept'. Alleen aan de kust lagen wat dorp jes, waarvan de mensen hun hoofd bui ten de deur staken als ze een auto of motorfiets langs hoorden komen. In die tijd was het voor die mensen de enige afleiding. Buru was bekend om zijn 'minjak-kajoe- putih'; (eucalyptus-olie). Over de jaren die we hier hebben doorgebracht, zou ik een apart verhaal kunnen schrijven; het zou de moeite waard zijn, want we hebben vijf jaar in een paradijs gewoond en gewerkt. Misschien dat ik er later tijd voor vinden kan. Hier op Namlea, begon onze wens en de hoop ééns Indonesië te kunnen ontvluch ten vaste vorm te krijgen. Door het feit dat vele Boeginese zeevaarders Buru aan deden voor handelswaar, kwamen we in contact met deze mensen. Zij hadden geweldige grote zeilboten, waarvan som migen ons deden denken aan Spaanse galjoenen (die we van plaatjes kennen). Zij waren ervaren zeelieden en voeren zonder kompas. Hun wegwijzers, dat waren de zon en de sterren. Deze Boeginezen hebben Hein en Huib geleerd met een zeilboot om te gaan. Zij leerden de stromingen, de winden en in het bijzonder de 'angin barat' (de ge vaarlijke westenwind) kennen. De kinderen en ik hebben spelenderwijs geleerd niet bang te zijn om in de kleinste zeilboot, in open zee, te zeilen. Wij raak ten gewend aan de ongemakken van een open boot, maar we ervaarden ook het heerlijke gevoel om met de wind in de zeilen over de golven te vliegen, terwijl het water hoog opspat en je gezicht nat werd van de spetters. We raakten hele maal vertrouwd met deze zee. Toen Hein vijfjaren op Buru dienst had gedaan, was er sprake van een over plaatsing. We mochten een keus maken, waar we het liefst naar toe zouden willen. Om ons 'plan' wéér te maken, kwamen voor ons twee plaatsen in aanmerking. Dat waren Jakarta en Tual. Vanuit Jakarta zouden we via Singapore naar Holland uitwijken. Mocht de overplaatsing Tual worden, dan moesten we met een bootje de zee oversteken. Vanuit Tual zouden we met een zeilboot en goede wind in de zeilen, binnen vierentwintig uur aan de Zuidkust van Nieuw-Guinea kun nen komen. Wij gaven ons lot in handen van de Voorzienigheid. Februari 1961 kwam het langverwachte telegram, de overplaatsing was een feit en het werd...Tual. Begin mei 1961 vertrokken we vanuit Ambon (waar we drie weken verbleven, wachtend op een boot) naar Tual, de hoofdplaats van de Kei-eilanden. Hein had hier de functie van 'plaatsvervangend hoofd', dus van de tweede man van het hele Ressort Zuid-Molukken. Dit hield in: de eilanden groepen Kei, Aru, Soumelaki, Tanimbar, Kisar en nog vele andere klei nere eilanden. Het was een heel groot gebied en de verschillende eilanden kon je slechts met een boot bereiken. De poli tie had daar dan ook haar eigen boot de Respol I (dit betekend Ressort Politie I). Nadat we gesetteld waren staken we onze voelhorens uit en informeerden links en rechts of er ook mensen waren die een bootje te koop hadden. Van alle kan ten kregen we een bootje aangeboden, maar er was er niet één die onze goed keuring kon wegdragen. Wij zochten naar een stevige, ruime, goed zeewaardige zeilboot; alles bij elkaar genomen, een betrouwbare boot. De kinderen en Sotir en ik moesten er ruim in kunnen zitten, maar als het nodig 67

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 67