was, zouden ze er ook in moeten kunnen liggen. Met een beetje weemoed dachten we aan onze boot die we op Namlea had den moeten achterlaten. Op een dag kre gen we visite van een kennis die ons ver telde dat hij iemand kende die goed boten kon bouwen. Hij had heel vroeger voor de Hollanders ook boten moeten bouwen en ook voor de Jappen; en toen hij hoorde dat wij iemand zochten die boten kon maken, had hij zich daarvoor aangeboden. Wij hadden weer hoop en vroegen aan onze kennis of hij die per soon zo vlug mogelijk bij ons wilde bren gen, zodat wij met hem konden kennis maken en het één en ander konden bespreken. Op de avonden die daarop volgden waren Hein en ik druk met het uittekenen van verschillende soorten boten. Het moest het model hebben van een sloep, minstens zeven meter lang en tweeëneenhalve meter breed. En toen kwam oom Petrus...ja, zo heette die man. Hij was niet meer zo jong, maar toen wij naar zijn verhalen luisterden, kwamen we tot de conclusie dat hij wel van wanten wist en dat hij erg veel ver stand had van boten bouwen. De maand mei was haast ten einde, maar hij beloof de ons dat de boot in augustus klaar zou zijn, vóórdat de westenwinden zouden beginnen te razen. Heins tekening bekeek hij zorgvuldig en oom Petrus zag geen enkel probleem voor het bouwen van zo'n eenvoudige boot. Als betaling wilde hij alleen een paar kilo's rijst, wat petroleum (voor de lampen 's avonds) of kleren. In die tijd waren de mensen erg arm. Rijst was er bijna niet, de bevolking kreeg rijst gedistribueerd (dat was maxi maal tien kilo per gezin per maand) en alleen ambtenaren en de rijken aten rijst. De gewone bevolking at èmbal, dat is geraspte cassave waarvan men koeken maakte en het daarna droogde in de zon. Het werd dan steenhard en het kon maanden bewaard worden zonder te bederven. Vooraf geweekt in water of thee, aten de mensen deze èmbal met sajoer en vis. Die èmbal had geen enkele voedingswaarde, het diende alleen om de maag te vullen. Daarom waren de men sen zo vaak ziek en zij hadden er heel wat voor over om aan rijst te komen. Wij aten èmbal als lekkernij; geroosterd en daarna beboterd en voorzien van een laagje suiker smaakte het bij de koffie of bij de thee best lekker. Petroleum om de lampen 's avonds te ontsteken, hadden de mensen helemaal niet. Daarom gin gen ze met de kippen op stok. Soms maakten ze van een katoentje een soort lont die in een flesje werd gestoken waar in wat klapperolie zat, dat gaf dan een beetje licht. Er was nog geen week voor bij toen oom Petrus ons bezocht en ver telde dat hij reeds een boom had omge hakt en daarvan de kiel had gemaakt. Natuurlijk waren we erg nieuwsgierig en de volgende dag stapten we op de motor fiets en reden naar het dorpje van oom Petrus. Wij konden onze ogen haast niet geloven, want voor het schamele hutje van oom Petrus lag in al z'n glorie een kaarsrechte vierkante balk van zeven meter lang. Er waren zelfs al enige plan ken tegenaan bevestigd. Er kwam geen schroefje of spijker aan te pas, de plan ken werden aan elkaar bevestigd door houten pennen die ook door hem zelf werden gemaakt. Wij vonden alles wat oom Petrus vertelde interessant en luis terden met open mond naar zijn uiteen zetting. Elke zondagmiddag reden we naar dat dorpje om naar de boot te kijken en nooit werden we teleurgesteld. Wat werkte die oude baas hard. Te bedenken dat hij eerst het bos in moest en dan een geschikte boom moest vinden, óm te hak ken en daarna weer in planken te veran deren, het was haast ondenkbaar en we hadden het nooit kunnen geloven als we het niet met eigen ogen hadden gezien. Het was jammer dat we geen fototoestel hadden, anders hadden wij die beelden kunnen vastleggen; nu zijn ze alleen in ons hart bewaard gebleven en niets of niemand die dat ooit kan uitwissen. Het werd augustus en toen stagneerde het werk! Oom Petrus moest voor 17 augustus (de nationale feestdag) een feestwagen maken waar hij ongeveer twee a drie weken werk aan had. Ons geduld werd wel zwaar op de proef gesteld, vooral omdat wij bang waren niet tijdig weg te kunnen komen vanwege de westmoesson. Maar op 1 oktober kwam oom Petrus ons vertellen dat de boot klaar was en te water gelaten kon wor den. Wij spraken met hem een datum af. Hij beloofde dat hij ervoor zou zorgen genoeg mannen bij de hand te hebben om te helpen de boot naar het strand te duwen. Wij zouden zorgen dat er vol doende rijst was voor iedereen, koekjes, thee en koffie; wij zouden er een feestdag van maken. Op een zondag na de Heilige Mis liepen de kinderen en Sotir mèt de foerage naar het dorp. Coba wilde het feest ook meemaken en zij schaarde zich bij de kinderen. Hein en ik volgden met de motorfiets en Robert die toen nog een kleuter van zes jaar was, troonde als een trofee vóór op de tank. Er waren reeds veel mensen bij oom Petrus toen wij er aan kwamen en er heerste een gezellige drukte. De boot was versierd met slingers van gekleurd papier en bladeren. We begonnen met koffie en een stuk koek en toen iedereen genoeg koffie gedronken had, kondigde oom Petrus aan dat hij met de plechtig heid wilde beginnen. Hij ging vóór in gebed, daarna nam hij een bakje waarin een beetje wierook lag; hij stak het aan en bewierookte de boot op verschillende plaatsen. Zijn vrouw volgde hem met een schaaltje strooibloemen waaruit hij af en toe een handvol pakte en het over de boot heen strooide. Deze een\fpudige plechtigheid werd door oom Pèfftas met zoveel vertrouwen en overgave'geleid; terwijl wij doodstil toekeken. Op dat ogen blik ging er heel wat in ons óm. Niemand wist immers wat voor bestemming wij die boot wilden geven. Men wist niet beter of wij hadden een boot nodig om er plezier tochtjes mee te kunnen maken, om er van eiland naar eiland mee te kunnen varen, om te vissen of om te picknicken! In een stil gebed dankten wij God dat het tot zover goed was gegaan en dat de eer ste stap van 'ons plan' klaar was. Na deze korte plechtigheid werden de mannen uit het dorp opgeroepen en de boot werd onder gejuich en gejoel van de dorpskinderen en omstanders naar het strand gerold. Dat ging op deze manier: men legde een serie boomstammetjes vóór de boot en zij werd daarop geduwd. Twee of drie personen raapten de achtergebleven stammetjes weer op en die werden dan wéér vooraan tegen de boeg gelegd. Het ging er heel primitief aan toe, maar het ging prima, want de boot kwam zonder kleerscheuren op het strand. De vrouw van oom Petrus vroeg of ik sirihbladeren en sirihkalk had mee genomen om te offeren. Ik wist niet dat het zo hoorde en tot mijn spijt moest ik neen verkopen. Ze vond het jammer, maar misschien had ik nog wat munten in mijn beurs. Dat geld zou ik op het strand moeten strooien zodra de boot het water zou aanraken. Dat was om de 'Goden gunstig te stemmen' en om hun zegen te vragen voor een behouden vaart. 's Lands wijs, 's lands eer dacht ik en speelde het spelletje mee. Op hetzelfde ogenblik dat de boeg van de boot het water inschoof, liet Hein uit zijn geweer een salvo horen en ik strooide al het kleingeld dat ik in mijn beurs vond, op het strand. Wij noemden onze boot Stella Maris (hetgeen betekent Sterre der Zee). Onze Stella Maris schoot het water in en bleef met haar neus naar de open zee wijzend rustig dobberen. Oom Petrus wist ons te vertellen dat het een goed teken was. 'Wanneer een boot te water wordt gelaten en zij blijft met haar neus naar zee wijzen, zonder aanstalten te maken zich om te draaien, betekent dat, dat die boot de eigenaars altijd overal veilig naar toe zal brengen', aldus oom Petrus. (wordt vervolgd) 68

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 68