Hanni en Amil (slot)
door Aeneas Alzabidi
De meeste van die mannen waren
gekleed in hun onderhemd en in een los
zittende witte pyjamabroek. Ze liepen
rond op sandalen of bakjaks. Naast de
winkel van die tandendokter stond een
breed pand, waarvan de hele voorgevel
open was. Zowel in de winkel zelf als
daarbuiten op het trottoir waren grote kis
ten van glimmend en gepolitoerd djati
hout uitgestald op lage krukken. Ze
waren minstens twee meter lang en had
den eigenaardige, ronde vormen. Aan
het hoofd en voeteneinde van de kisten
waaierden deze vormen als geopende
bloemen met zware bloembladen naar
buiten. Ook hier stonden kwetterende
mensen met spelende kinderen tussen
en om de kisten heen.
'Vader, wat zijn dat voor kisten?' vroeg ik,
voor het eerst de stilte tussen ons verbre
kend.
'Dat zijn Chinese doodskisten.'
'Doodskisten?' riep ik verschrikt, maar ik
vroeg niets meer.
'Wat heb je daar toch in je andere hand?'
vroeg vader.
'Ringgits. Vanochtend gekregen van al
die mensen.'
'Geef maar hier, jongen. Ik zal dat geld
wel voor je bewaren. Je maakt het toch
maar weg!'
'Ja, vader.' Voor mij was de andongrit
toen afgelopen. Ik had er geen zin meer
in. Toko Asano heb ik later toen niet
meer kunnen bezoeken.
Tot mijn grote opluchting namen de beide
juffrouwen van de eerste en tweede klas
en mijn meester, meneer Haaksma van
de vierde klas, de uitnodiging lachend en
met plezier aan. Met een twinkeling in
zijn ogen vroeg meneer Haaksma (een
blonde Fries met grijsblauwe ogen, een
man, die als een vuurtoren licht leek te
geven in onze donker en gebronsde
omgeving) wat voor zoete lekkernijen de
gasten wel zouden krijgen. 'Assida,
meneer' antwoordde ik.
'Assida, wat is dat Aeneas?' 'Voor ons
Arabieren is dat een lekkernij, meneer.
Het bestaat uit meel, samin en assel. Het
is heerlijk, meneer en je krijgt er spieren
van.
'Zo, zo, interessant, zeg!', zei de Fries. Ik
heb hem maar niet verteld dat je voor het
eten van assida een sterk gestel moet
hebben en dat het voedsel als blokken
beton door je maagwand heen kan plof
fen. Een dampende berg van meelpud-
ding, gemaakt van bloem en gekookt in
samin met honing. Op de top van de heu
vel wordt een kuiltje gemaakt. Daar over
heen giet men een sausje. Dit gerecht
wordt dan opgediend in open en platte
schalen en gedekt op perzische tapijten
die over de stenenvloer liggen uitgerold.
Men trekt eerst zijn schoenen uit en met
een man of zes gaat men dan om elke
schaal gezellig in kleermakerszit zitten
om met twee vingers in de kleverige brij
te steken. Die klodder wordt voorzichtig
in de krater van de vulkaan gedoopt en
daarna stopt men die zoetigheid in de
mond. Handen en polsen glimmen van
de druipende saus.
'Een heilig gerecht', zei vader, 'Onze pro
feet - dat Allah zich tot hem wende en
hem vrede schenke - is er dol op. Op
elke Asjoera hoort de assida op tafel.'
Ik zou vader voorstellen of meneer
Haaksma en de beide dames misschien
een lepel zouden kunnen krijgen en aan
tafel konden eten met elk een schaaltje
assida. Per slot van rekening zijn zij geen
Arabieren en weten ze misschien niet
hoe je op de grond moet gaan zitten
zoals wij dat gewend waren.
Ook bij de jongens kon de uitnodiging
wel genade vinden. Het idee dat zij die
kendie's mochten gooien sprak hen bij
zonder aan. Ook het gillen leek hen fan
tastisch. Wat het zingen betrof vroegen
mijn vriendjes verbaasd of die mensen uit
Tunesië het Wilhelmus wel kenden. Ik zei
dat ik het niet wist maar wel dacht dat
waar Belanda's (hier Europeanen) wonen
en scholen zijn, die kinderen daar dat lied
ook wel op school hebben moeten zin
gen. Daar hadden zij in hun Hadhramaut
in elk geval van dat alles geen last, zo
verzekerden mijn vrienden mij met trots.
Nou ja, dat zingen zouden ze wel op de
koop toenemen. Dat was zo gebeurd.
Maar dat ze daarna gezamenlijk assida
konden smullen, daarover raakten zij niet
gauw uitgepraat. Het bleek achteraf dus
mee te vallen de jongens over te halen.
Alleen de belofte om de hele gebeurtenis
voor mijn beide broertjes Hanni en Amil
geheim te houden kon ik moeilijk
handhaven.
Ze wisten het op hetzelfde ogenblik als
de hele school. Die twee waren er stil
van geworden. Bleek en bedremmeld
stonden ze tijdens de pauze op de speel
plaats, omringd door hun nieuwsgierige
klasgenoten. Ze zeiden geen woord. Bij
het naar huis gaan heb ik Hanni en Amil
laten zweren niet aan vader te laten mer
ken dat ze nu op de hoogte waren van de
besnijdenis.
De komende twee weken werden bij ons
thuis de voorbereidingen voor het feest
getroffen. Amat, de kebon kreeg
opdracht om de voor- en achtertuin extra
goed te wieden, om bepaalde tuinmuren
die door vocht en schimmel groen waren
geslagen opnieuw te kapoeren. Vloeren
werden gedweild met veel lysol of carbol,
waardoor ons huis naar een roemah sakit
rook. Zakken meel en potten honing wer
den bij ons thuis afgeleverd en drie
dagen voor de grote feestdag werden de
kendi's, door vele toekangs met hun
pikolans in open manden in onze achter
tuin neergezet. Honderden fonkelnieuwe
kruiken in vele rijen opgesteld. Ze ver
spreidden een rokerige geur, alsof ze zo
uit de ovens kwamen. Amat heeft er een
dag voor nodig gehad om al het aarde
werk te vullen met water uit onze
semoer.
Amil en Hanni zagen al die voorbereidin
gen met gemengde gevoelens aan.
Beiden werden hoe langer hoe stiller,
sliepen slecht en aten nauwelijks.
Desondanks hadden ze niet laten mer
ken dat ze eigenlijk wisten van wat er
met hen ging gebeuren. Hoe moesten ze
anders al die drukte, die nerveuze stem
ming in huis verklaren? En dan de plotse
linge aanwezigheid van die honderden,
natte kruiken tussen de twee paviljoens
in de achtertuin? Hoe had vader eigenlijk
gedacht de zaak voor zijn jongste zonen
geheim te kunnen houden?
Ik was als oudste zoon er verantwoorde
lijk voor dat Amil en Hanni bij de besnij
denis niet zouden gaan huilen. Vader
was er zeker van dat zij door de totale
verrassing van de schrik van de knal hun
angsten zouden vergeten. Hij was
immers er van overtuigd dat het beetje
snijden in je vleeslelletje geen pijn zou
doen.
Maar waar bleef dan de verrassing als wij
elke keer om die voorraad kendi's heen
moesten lopen om in de achtertuin te
komen en vader en moeder door de
drukte geen tijd of aandacht voor ons
hadden? Ik was er niet zo zeker van dat
vaders methode zou helpen en ik zocht
andere manieren om mijn broertjes moed
in te spreken. Wat Amil betrof was ik niet
bang. Hij was per slot van rekening ouder
dan Hanni. Stiller van aard reageerde hij
nauwelijks op de buitenwereld. Maar ik
moest rekening houden met Hanni, de
tjènggèng, moeders verwende jongetje,
die bij het geringste een keel opzette en
huilde als hij dacht zich bij het spelen te
hebben bezeerd, of als hij zijn zin niet
kreeg.
Hanni wijzen op de dapperheid van zijn
17