O derden sjeitans uit de djehenam losbra ken. Een gejoel en geschreeuw van uit gelaten kinderen die te lang in bedwang waren gehouden. Ik vroeg mij af of vader die kreten inderdaad had bedoeld. Hoge schrille geluiden, proestend lachen, het springen van de jongens in de waterplas sen, geschop tegen de scherven die te groot waren. De beide dames deden moeite om de orde te bewaren en ze pro beerden de jongens tot bedaren te dwin gen. Maar het gekrakeel was niet meer in goede banen te leiden. De plotselinge bandjir van geluid en water had een ander onverwacht effect. De twee Javaanse besnijders die niet op de hoogte waren van de Tunesische gebruiken schrokken! Het scheermes hoog in de rechterhand geklemd, de lin kerhand aan het velletje van de voorhuid trekkend, staarden ze als boeddhabeel den versteend en verdwaasd voor zich uit. 'Ichtan, Ichtan, ja himaaran' (snijden ezels, snijden), vloekte vader in het Arabisch vanwege het getreuzel van die twee, terwijl hij met moeite Hanni in bedwang hield, die met zijn gehuil het lawaai van de kinderen probeerde te overstemmen. De teleurstelling dat het geheel niet liep, zoals hij het had gehoopt maakte vader woedend. Toen de besnij ders eindelijk in de gaten kregen dat het stukslaan van die kostelijke kendi's bij het ritueel hoorde deden ze gehaast hun werk. Dat gaf de aanwezigen het onbe vredigend gevoel dat alles was ver knoeid. Het huilen van de twee jongens - Amil was door Hanni aangestoken en wilde niet achterblijven - deed nu niet meer ter zake. Vader met zijn linkerhand nog steeds naar mij zwaaiend en met een woedende blik in zijn ogen vroeg zich af waar het Wilhelmus in Allahs naam bleef. Tegelijkertijd probeerde hij zijn zonen te troosten. Ik moest eerlijk bekennen dat ik door het tafereel dat wij opvoerden opge wonden raakte en het zingen geheel was vergeten. Maar zelfs, als ik er wel aan gedacht had, leek het mij toen onmogelijk de jongens tot bedaren te brengen, laat staan dat ik ze plechtig en stokstijf in de houding had kunnen laten staan voor het zingen van een lied. Ik beantwoorde vaders gebaren door nog enthousiaster schreeuwen en dansen. Ik kwam pas tot mezelf toen hij met grote stappen op mij afliep, het troosten van mijn broertjes aan anderen overlatend, en mij een paar oorvijgen verkocht, en mij in het Tunesisch in mijn oor siste: 'Het Wilhelmoes, ja halouf, het Wilhelmoes, ja zoufri'. Blijkbaar hoopte hij dat zijn gasten die scheldwoorden niet verstonden. Dwars door mijn huilen heen vanwege de pijn en de vernedering publiekelijk te wor den afgestraft, hief ik alvast het nationale volkslied aan, in de hoop de ongeregelde bende mee te krijgen, terwijl ik mijn tra nen de vrije loop liet. Ook mijn schoolge- noten waren geschrokken van vaders woede. Ze vonden het raadzaam om te kalmeren en deden aarzelend mee. Vader zwaaide driftig met zijn armen als om de maat te houden en riep tegen mij: 'Dirigeren, ja Aeneas, dirigeren jij!' Met de walging van een verdoemde die naar het schavot wordt geleid zwaaide ik met mijn handen terwijl ik snikkend een paar maten te vlug zong: 'Wilhelmus van Nassouwe, ben ik van Duitse bloed, De Vaderland getrouwe, blijf ik tot in den doet'. Toen het lied uit was, riep vader, die de hele tijd achter mij stond: 'Encore, encore!' Aangezien wij thuis waren gewend, dat hij vreemde woorden gebruikte als garson, koerantdèr, poebèl, toetswiet, koesjon, en naar onze mening grappige woorden als fèrm laport en fèrm tageul, begreep ik meteen dat hij om meer vroeg. Opnieuw dreinde door de achtertuinen de strofen van het tweede couplet, als onrustige en ongelijkmatige golfslagen: 'Mijn schild en de Betrouwen, zijt Gij o God mijn Heer, Op U zal ik bou wen, verlaat mij nimmer meer...' Toen ook die strofe uit was begonnen de volwassenen te klappen en deden wij, kinderen dan ook maar mee, opgelucht dat dit karwei achter de rug was. Alsof er niets was gebeurd nodigde vader al de gasten uit aan het assidamaal. Door het zingen waren Amil en Hanni rustig geworden en luisterden nieuwsgie rig mee. Ze waren ogenschijnlijk hun ellende vergeten. De grote mensen namen plaats op de voorgalerij en de kin deren bleven achter bij de paviljoens eten. De beide juffrouwen en meneer Haaksma kregen hun gedekte tafel in een tussenkamer. Talloze dampende schotels werden aangedragen en uitge deeld. Ze leken op rokende vulkanen. Zwijgend deed iedereen zich er aan te goed. De taaie massa die de tong aan het verhemelte deed plakken maakte elk gesprek onmogelijk. Voor mij was na de oorvijg het feest afge lopen. Met gloeiende konen en nog nasnikkend kon ik de assida alleen met moeite naar binnen slikken. Ik voelde mij onheus bejegend en vernederd. Gelukkig vond ik begrip bij mijn vriendjes, die ook al lang vermoedden dat ik een vreemde en onmogelijke vader had. Nadat iedereen zijn handen in een émail- Ie kom had gewassen ging men heen. 's Avonds werden de volwassenen uitge nodigd om te luisteren naar het gamboe- orkest dat Arabische muziek zou spelen. Maar dat feest was niet voor ons kinde ren bestemd. Na het vertrek van de gasten was de aanblik van ons huis verschrikkelijk. Het leek alsof er een aardbeving, gevolgd door een enorme bandjir had gewoed. Vader had om zijn gastvrijheid te tonen de gasten teveel assida voorgeschoteld. Tientallen schalen met half aangeroerde, aangevreten en in elkaar gestorte bergen van gestolde boter lagen her en der ver spreid. Opgekrulde en tot proppen gebal de servetten lagen als weggegooide pisangschillen op de perzen. De achter tuin tussen de paviljoens bood een troos teloze aanblik van modder en scherven. De volgende dag heeft de kebon een volle dag en een gerobag nodig gehad om de tuin op te ruimen. De rest van de dag was ik kwaad. Kwaad op iedereen. Ik vroeg mij af of de mensen geen andere manier wisten om het verbond met Allah te gedenken dan een besnijdenis. Ik was vooral kwaad op Amil en Hanni. Ik wei gerde mij met hun te bemoeien, om zelfs met hen te praten en belangstelling te tonen voor hun gekregen ringgits. Ze hadden immers gehuild en ze hoefden in geen geval te rekenen op de beloofde knikkers of de plaatjes van mijn helden Gary Cooper, John Wayne, Victor Mac Laglen en Bill Cody! woordenlijst bakjaks - badkamerklompjes samin - geklaarde boter assel - honing Asjoera - geboortedag van de profeet kapoeren - witten roemah sakit - hospitaal semoer - waterput Arab Singkèhs - nieuwkomers djoembijah - kromdolk zoeb - penis Wallah, Wannabi, Warassoel - bij Allah en bij de Profeet tanggoeng - gegarandeerd gajong - waterkom pakajan besar - groot tenue toekangs soennat - besnijders sjeitans uit de djehenam - duivels uit de hel ja halouf - jij varken ja zoufri - jij schooier gamboesorkest - orkest met luit, viool en harmonium gerobag - kar getrokken door een buffel 20

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 20