Pak Bandjir,
de helderziende
door E.H. Neijndorff-Guittet
Heel lang geleden woonden in
de desa Klappa Gadah eens
twee broers. De oudste was
arm en heette Bandjir, terwijl
de jongste heel rijk was en
Sampir genoemd werd. Pak
Bandjir was zo arm, dat hij zijn oudste
zoon bij zijn broer Pak Sampir karbou
wen liet hoeden. De arme jongen kreeg
er echter meer slaag dan eten en op een
dag kwam hij huilend thuis om zijn vader
te vertellen, dat hij er genoeg van had om
voor zijn oom te werken en er mee
ophield.
De vader had intussen iets bedacht
waardoor ze uit de misère zouden kun
nen komen. Hij zei tot zijn zoon: 'Luister
nu eens goed naar mijn woorden, Kadir!
Je gaat terug naar Pak Sampir en doet je
werk als gewoonlijk. Als je er straks weer
op uit moet met de karbouwen, dan
neem je er één van apart. Breng die naar
het bos en bindt hem daar vast aan een
bidaraboom. Laat evenwel je oom of wie
dan ook er niets van merken. Als je
ondervraagd wordt waar het dier geble
ven is, dan zeg je dat je er niets van
weet. Heb je mij goed begrepen?' 'Ja
vader', zei Kadir en deed wat hem
gezegd was.
De volgende dag was de familie van Pak
Sampir in rep en roer bij de vermissing
van de karbouw. En hoe er ook naar
gezocht werd het dier was en bleef
onvindbaar. Vele doekoens had Pak
Sampir reeds geraadpleegd, doch geen
van allen wist enige aanduiding te geven
om de karbouw te vinden. Zo waren er
reeds drie dagen verlopen en nog steeds
was het beest zoek. Ten einde raad ging
de vertwijfelde rijke man naar zijn arme
oudere broer en zei: 'Bandjir, ik wanhoop
er aan mijn karbouw nog terug te krijgen.
Niemand kan mij helpen, vind je dat niet
erg; de karbouw is me veel waard.'
Toen sprak Pak Bandjir geheimzinnig:
'begita begitoe, Pak Bandjir soeda taoe'
(oh, wat en hoe, van dat alles is Pak
Bandjir op de hoogte). 'Wat bedoel je
daarmee, broeder?' vroeg Sampir.
Hierop volgde hetzelfde eigenaardige
antwoord. 'Wil je ermee zeggen, dat je
weet waar ik mijn karbouw kan vinden?'
Weer gaf Pak Bandjir hetzelfde ant
woord. 'Welnu, als je mij mijn karbouw
kan terug bezorgen, zal ik je 50,-
geven.' 'Dat is niet voldoende. Voor
250,- doe ik het en geen cent minder.'
Sampir voor wie de karbouw meer waard
was ging hierop in. Zo kreeg hij te horen
waar hij het beest kon vinden. Snel liep
Sampir naar de aangeduide plek en o
wonder, daar stond werkelijk het vermiste
dier. Verheugd nam hij het dier mee naar
huis en gaf zijn broeder de beloofde 250
gulden.
Van die tijd af was de naam van Pak
Bandjir gevestigd en werd hij wijd en zijd
bekend als een wijze doekoen. Hij schaf
te zich een schrift aan, waarin hij wat
wonderlijke krabbels maakte. Daar hij
lezen nog schrijven kon, kon niemand er
verder iets uit wijs worden. Hij zelf nog
wel het minst, maar terwijl hij er in blader
de, zette hij er zo'n ernstig gezicht bij, dat
zijn bezoekers hem voor zeer wijs hiel
den. Zeker als hij er zijn lijfspreuk bij pre
velde, begita, begitoe, Pak Bandjir soeda
taoe. Meestal wist hij op alles een pas
send antwoord te geven, wat dan ook in
de regel uitkwam. Zo legde het doekoen-
schap hem geen windeieren.
Op een dag kwam de rijke handelaar
Amat Salim met zijn boot de baai van
Tjilatjap binnen varen. Deze koopman
had zijn fortuin niet alleen aan de handel
te danken, doch hij verdiende ook grote
bedragen bij weddenschappen. Hij had
namelijk twee perkoetoets (soort houtdui
ven), een mannetje en een wijfje, die bei
den precies eender waren, zodat ze niet
te onderscheiden waren. Nu wedde Amat
Salim met een ieder die maar durfde, dat
ze hem niet konden aantonen welke het
mannetje en welke het wijfje van de
vogels was.
In Tjilatjap woonde in die tijd een zekere
Abdullah die ook rijk was en de wedden
schap aannam. Het ging om een hoog
bedrag en wel om tienduizend rijksdaal
ders, die Abdullah bij verlies zou hebben
te betalen. Doch hij zou het dubbele ont
vangen zo hij de zaak won. Toen
Abdullah echter de beide vogels zag, kon
hij niet ontdekken welke het mannetje en
welk het vrouwtje was. Amat Salim, die
er heel zeker van was de zaak te zullen
winnen, gaf hem zeven dagen de tijd het
raadsel op te lossen.
Intussen had Abdullah gehoord van de
knappe doekoen Pak Bandjir uit de desa
Klappa Gadah. Hij ontbood deze bij zich
aan huis te Tjilatjap. Nadat Pak Bandjir
van de weddenschap gehoord had, dacht
hij het gemakkelijk klaar te kunnen spe
len, zodra hij de vogels gezien had. Door
de faam, die er over Pak Bandjir ver
spreid was, geloofde Abdullah hem vol
komen en hij bracht hem bij Amat Salim
en die liet hem de perkoetoets zien.
Pak Bandjir wist echter de beide vogels
niet te onderscheiden. Hij liet er evenwel
niets van blijken en zei dat hij zijn uit
spraak vandaag niet kenbaar mocht
maken, daar het die dag geen 'goede
dag' was volgens de kalender. Precies
op de zevende dag na deze, zou hij
Abdullah het geheim omtrent de vogels
pas mogen onthullen.
Thuis gekomen sloot hij zich op en sprak
geen woord, doch hij bad en waakte.
Toen het de zesde dag van de bedenktijd
was en hij de oplossing nog steeds niet
had gevonden, was hij ten einde raad.
Morgen moest hij de juiste vogel kunnen
aanwijzen en zo niet... Oh, wat schaam
de hij zich, dat hij dat niet zou kunnen
doen. Zou de dood niet te verkiezen zijn
boven de schande? Ja, hij zou zijn vrouw
en kinderen niet maloe (beschaamd)
maken en hij besloot zich nog dezelfde
dag te verdrinken. Bij de baai van
Tjilatjap gekomen liet hij zich gekleed en
wel in het water zakken en zwom dieper
de zee in tussen verschillende vaartuigen
door.
Zo kwam hij ook langs de grote boot van
Amat Salim. Daar het een zeer schone
sterrennacht was bevonden de koopman
en zijn vrouw zich op het dek en genoten
ze van de schitterende natuur. Beide
waren de enigen aan boord, want de
bemanning had vrijaf gekregen. Opeens
hoorde Pak Bandjir de koopmansvrouw
aan haar man vragen: 'Jij zult morgen
weer veel geld verdienen, want het is vrij
zeker dat Abdullah de weddenschap zal
verliezen?' 'Wees daar maar zeker van,
vrouw. Niemand kent immers het geheim
van mijn perkoetoets! En nu heeft hij die
stommeling van een Pak Bandjir om raad
gevraagd, doch ook deze zal het ant
woord niet weten, daar durf ik mijn leven
wel onder te verwedden.'
Maar de vrouw zei: 'Wees voorzichtig,
man. Deze Pak Bandjir moet een zeer
wijze en kundige doekoen zijn. Hij heeft
al menig moeilijk zaakje opgeknapt.'
'Daar heb ik lak aan, vrouw. Ik zeg je dat
deze keer zijn wijsheid hem niet zal
baten, let morgen maar op.'
'Maar wat mag toch het verschil tussen je
beide perkoetoets zijn, dat geen mens
dat kan zien, dan jij alleen?' 'Dat vertel ik
je niet, vrouw. Dat is mijn geheim.' 'Maar
man, mag ik, je eigen vrouw het dan niet
weten? Het zal bij mij even veilig
bewaard zijn als bij jou; zeg 't mij toch.
We zijn nu slechts met ons beiden, wie
zou ons kunnen beluisteren?' En einde
lijk, na veel moeite, wist de vrouw Amat
Salim over te halen haar zijn diep
bewaard geheim te openbaren.
Zo kon Pak Bandjir duidelijk verstaan, dat
de koopman zei; 'let op de sisiks (schub
ben) van de poten. Het mannetje heeft
een even aantal ervan en het vrouwtje
een oneven. Welnu, je weet het nu ook,
maar het spijt me toch dat ik het je ver
teld heb. Verbeeld je dat iemand dit ook
gehoord heeft, dan ben ik morgen mijn
30