halve fortuin kwijt.' 'Dat is onmogelijk', beweerde de vrouw. Pak Bandjir, die onderwijl alles woord voor woord ver staan had, verwijderde zich geruisloos van de boot en zwom vlug naar land terug. Toen Abdullah de volgende morgen bij hem kwam en vroeg of hij nu wel wist te zeggen welke van de vogels het manne tje en welk het vrouwtje was, antwoordde Pak Bandjir na gewichtig in zijn boek gebladerd te hebben: 'begita, begitoe, Pak Bandjir soeda taoe.' Op de aloon-aloon aangekomen was er reeds een grote menigte bijeen daar een ieder getuige wilde zijn van de knapheid van Pak Bandjir. Toen de perkoetoets in met doeken toegedekte kooien gebracht werden, waren de omstanders zeer ver rukt over het schone gezang, dat de dier tjes als om strijd aanhieven. Pak Bandjir naderde de vogels en zei wel uitsluitsel te kunnen geven, zo hij ze in de hand mocht houden. Dat werd hem toegestaan. Zonder dat iemand het zag telde hij de sisiks van de poten. Hij merk te spoedig dat van de ene perkoetoet de sisiks een ön- en van de andere een éven getal aanwezen. Direct wist hij toen het mannetje aan te wijzen en van zelf sprekend ook het vrouwtje. Toen Amat Salim zag, dat hij verloren had, riep hij woedend uit: 'Hoe kun jij dat weten. Wie heeft je mijn geheim verra den?' 'Begita, begitoe, Pak Bandjir soeda taoe', zei de man flegmatiek. Met dat al moest de koopman met 10.000 rijksdaal ders over de brug komen. Mopperend betaalde Amat Salim het overeengeko men bedrag uit en kreeg Pak Bandjir 1.000 rijksdaalders van de winnaar. Hiervan liet hij zich een mooi huis bou wen, waarin hij gelukkig en tevreden leef de met zijn vrouw en kinderen. Dat duur de zo geruime tijd. Op een dag echter werd zijn rust ver stoord door de komst van een bode des konings. In allerijl moest Pak Bandjir naar de kraton komen waar alles in rep en roer was. Het dochtertje van de sultan, prinses Ajoeni, had namelijk haar golèk kentjana (gouden pop) verloren en nu moest ieder er naar zoeken. Eén der hovelingen, die van Pak Bandjir's helder ziendheid gehoord had, raadde de koning aan, deze te raadplegen, wat dan ook geschiedde. De koning beloofde Pak Bandjir een pangéran titel (adellijke titel) met levenslang pensioen, zo hij de golèk kentjana wist te vinden. Pak Bandjir wist niet hoe hij zich hieruit moest redden. Hij wist ook daarentegen, dat hij bij het niét vinden van de pop, binnen zeven dagen onthoofd zou worden. Hij dacht vertwijfeld bij zichzelf: 'wat baat mij nu alle rijkdom? Hoe moeten mijn vrouw en kinderen leven, als ik er niet zijn zal? Wie kan mij nu helpen? Het is beter mezelf te doden dan mijn hoofd op het schavot te verliezen.' Hij vroeg de zeven dagen in vasten en waken te mogen doorbrengen bij hem thuis. Dat werd hem toegestaan. Toen hij bij zijn vrouw terugkwam, merkte deze aanstonds dat er iets aan haperde en ze vroeg haar man naar de reden hiervan. 'O vrouw, het is met me gedaan!,' zei Pak Bandjir en hij legde haar alles uit. Toen de man van zijn voor genomen zelfmoord sprak, weenden vrouw en kinderen, doch hij zei, dat het beter was zo te sterven, dan op de aloon- aloon ten aanschouwe van al de mensen te moeten worden terechtgesteld. Hij koos zich daarom een goede parang (zwaard) uit, nam een slijpsteen en ging hiermee naar zijn slaapkamer. Hij wilde eten noch drinken en wenste door nie mand gestoord te worden in zijn voorbe reiding tot de dood. Hij sleep de parang nog scherper dan ze al was en hij mom pelde voortdurend: 'Badan njowo soekmo rogo, mati ndining akoe', hetgeen bete kent 'levend lichaam, onzichtbare ziel ik moet je doden'. En deze woorden her haalde hij voortdurend. Nu was toevalig 'badan njowo soekmo rogo' de naam van de boze geest die over de veertig putten van de kraton heerste. Deze geest nu had de golèk kentjana van de prinses gestolen en in één der putten verborgen, waar uiteraard geen mens ze kon vinden. Toen hij evenwel Pak Bandjir zo verwoed zijn naam hoorde noemen en zag, dat deze de parang dag aan dag zo vlijm scherp sleep, toen dacht de demon niet beter, dan dat hij ontdekt was en Pak Bandjir hem wilde doden. Hij begreep niet dat de wijze doekoen zichzelf ermee bedoelde. De boze geest werd bevreesd en hij besloot de gouden pop terug te geven in ruil voor zijn leven. Hij vertoon de zich dan ook aan Pak Bandjir en deed dat voorstel. Natuurlijk vond deze het goed en zo vernam hij, dat de golèk kentjana zich bevond in de zevende put buiten de kraton. Opgewekt vertelde hij zijn vrouw, dat hij het raadsel had opgelost. Toen de patih aan het hoofd der soldaten bij hem kwam om hem voor de koning te leiden, vroeg deze: 'Wel Pak Bandjir, wijze doekoen, weet je waar de golèk kentjana te vinden is? Hebben de goden jouw gebed ver hoord?' Geheimzinnig antwoordde deze weer: 'begita, begitoe, Pak Bandjir soeda taoe'. Met zijn zogenaamde primbon (boek der geheimen) onder de arm arri veerde hij voor de koning en hij gaf op al de vragen slechts het antwoord: 'begita, begitoe, Pak Bandjir soeda taoe'. De koning die eerst dacht met een loze bedrieger te doen te hebben, kwam door het herhaalde gezegde toch onder de indruk. Hij verzocht hem dan ook de 31

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 31