INDISCHE JAREN door F. W. Kaptijn zag de konvooileider. Ze stopten voor de nacht in Tandjoer en kregen onderkomen bij de Gurkha's die daar gelegerd waren. Het was een vermoeiende rit geweest. Tijdens de filmvoorstelling viel Fred zowat in slaap. Ze kwamen pas laat in Bandoeng aan en z'n Chinese bijrijder wees hem waar de kisten met kroepoek gelost moesten wor den. Zevenhonderd gulden rijker reed Fred naar de opslagloods van de Nigieo. Die was dicht. Daarop reed hij z'n truck maar naar Doris' huis en aangezien hij toch geen ladingpapieren had haalde hij er een doos lampen, honderd stuks, af. Hij zette ze zo lang in de garage bij Hans, voor Oma zei hij erbij. Doris was de hemel te rijk met het horlo ge en beloonde hem rijkelijk met kusjes. Een beetje licht in het hoofd en dik tevre den met zichzelf reed hij naar het Jaarbeursterrein waar hij nog twee dozen met lampen van de auto haalde voor de DEEL 11 (SLOT) Het dekzeil werd weer netjes strak over alles heen gespannen en hij kon met de truck terug rijden naar het bewaakte parkeerterrein. Niemand vroeg wat, nie mand keek ergens naar. Hij had geen enkel papier voor de lading gekregen, noch van de Chinees, noch van de Nigieo-mensen die voor de verdeling van de hulpgoederen zorgden. Al vroeg vertrokken ze in konvooi. Janus zat trots in de voorste wagen, een z.g. 'breakdown' met een kraan erop en een grote rijdende werkplaats erachter. De voorrijders zochten hun weg door de drukke stad met een heel kalm gangetje, Europese wijk, Bandoeng anders zouden de laatsten tien kilometer achterop raken. Fred had een Chinese monteur naast zich die als uitkijk dienst deed en krijgshaftig af en toe langs de loop van z'n karabijn gluurde. Ze zouden elkaar aflossen bij elke rustplaats. De nieuwe truck reed heerlijk. Fred genoot van de tocht. Hij zat aan het stuur bij het naderen van het stuk Grote Postweg, die met vele bochten naar de Poentjak-pas leidt. Gewillig liet de grote drietonner zich door hem naar de top leiden. Daar genoten ze van het schitterende uitzicht en de gast vrijheid van een groepje Britse soldaten. Verder ging het weer. Voor donker zou den ze Bandoeng niet meer halen, voor- handel. Janus liet hem een paar dagen later glunderend de Preangerbode lezen. Daarin stond de hele tocht beschreven en Janus' naam werd vermeld als bestuurder van de waardevolle rijdende werkplaats die maar ternauwernood aan een land mijn ontkomen was. Voor de garage bij de familie Habicht stonds sinds enige tijd een echte vracht wagen, klein model Chevrolet. Daar gin gen heel wat meer mensen op dan in de kleine half-track. In de laadbak waren banken geplaatst met kussens er op die uit oude auto's gesloopt waren. Tegen de cabine had Fred een bordje bevestigd waarop 'Goeden Morgen' was geschil derd. Dat dit na de middag onzin was zag Fred over het hoofd. Hij was er op uit om de truck steeds te verfraaien en het lak werk had-ie gepoetst met solar-olie omdat het zo mooi glom. Totdat het opdroogde en alles een doffe kleur kreeg. Jammer. Het was op een zondagochtend dat-ie zag dat er een band lek was. De reserveband had hij in de werkplaats gelaten omdat die op de truck maar in de weg lag. Wat nu? Hij ging aan het tuinhek staan in de hoop dat een van z'n vrien den langs zou komen die hem naar de werkplaats zou kunnen rijden om dat wiel op te halen. Als er niemand langs kwam zat er niets anders op dan lopend naar een van hen toe te gaan. Hij zag een groene legertruck de hoek om komen. Er stonden in het wit geklede marinemensen op. De truck stopte voor het huis en er sprong een man af die een grote plunje- zak op z'n schouder zwaaide. Het was z'n vader; zo maar op een zondagmor gen! Zon gebruind en mager als altijd, nog helemaal niet grijs! Fred maakte het tuinhek open en hielp hem de plunjezak op de grond te zetten. Een beetje onwen nig omarmden ze elkaar. Ruim vier jaren waren voorbij gegaan sedert het overhaaste afscheid in maart 1942. In de garage zette Fred z'n vader in een stoel en ging koffie halen. Hij licht te Doris en oma in dat zijn vader er was en ze zagen wel hoe verrast blij hun huurder was. 'Kalm maar, Fred, straks maar je komt met jouw pa bij ons voor stellen, ja?', suste oma de zenuwachtige Fred. Doris hielp met de koffie. Natuurlijk was ze nieuwsgierig naar Fred's vader en die keek blij op naar het meisje van zijn zoon. 'Tot straks', groette ze en ver dween. In het kort vertelde Pa z'n wedervaren. De aankomst in Bandoeng, krijgsgevan genschap, Tjilatjap, Tjimahi. Fred onder brak hem. Vroeg naar de namen op de muur van zijn bak? Ja? Dus toch? Wat een samenloop van omstandigheden! Van Tjimahi was Admiraal sr. naar Batavia gebracht en vandaar per schip naar Padang. Het schip voor hem was getorpedeerd, goede vrienden waren daarbij verdronken. Van Padang een ellendige tocht naar Pakan Baroe, het beruchte spoorwegkamp in de modder en het tweemaal daags wassende water. Hij had het gehaald, maar vraag niet hoe. Een lapje zeildoek was alles wat hij nog had aan het einde van de oorlog. Na veel zoeken had-ie Fred gevonden en nu was hij dan hier. Fred knikte en vertelde ook zo kort mogelijk wat er met hem gebeurd was, z'n navraag bij het Rode Kruis, de briefjes van Christien. Hoe het zat met haar en de twee kleintjes? Pa zuchtte en hief z'n handen op. Wachten en het beste er van hopen. 9

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1995 | | pagina 9