Spannende dagen na augustus 1945 (II) D.A. Visker O Ik was reeds voor de oorlog getrouwd, maar we hadden nog geen kinderen. Bij mijn zoektocht door Batavia naar de ver blijfplaats van mijn vrouw, kwam ik eindelijk een kennis tegen, die mij wist te vertellen, dat Dien niet lang tevoren naar Tjimahi was vertrokken, waar haar ouders woonden. Dat was natuurlijk even een probleem, maar het werd opgelost. Ik begon met een paar dagen verlof te vragen aan mijn com mandant en dat werd me toegestaan. Ook wist ik dat er dagelijks een B-25 naar Andir vloog, het vliegveld van Bandoeng. Die kis ten vlogen met tanks vol benzine, omdat vervoer over de weg niet mogelijk was. Maar ook luchttransport bracht maar een fractie van de brandstof, die dagelijks in Bandoeng benodigd was. 'Chimahee'. Ik zei dat ik de weg heel goed kende en hem gaarne als gids zou willen helpen. Daarop stapte ik in het voorste voertuig en bracht de colonne zonder moeite naar de oude kazerne van het Technisch Bataljon, mijn oude tangsi, waar nu het Engelse kantoor was. De majoor dankte mij en ik ging op weg naar de kazerne van de bergartillerie, waar vele Europese gezinnen bleken te zijn ondergebracht. Weinig tijd kostte het mij om de familie Louis, mijn schoonouders, te vinden, maar... dochter Dien was er niet bij. Wat was de reden? Wel, toen de gevechten in Tjimahi uitbraken had zij geen gelegenheid meer om de kazerne binnen te komen en was zij naar het huis van haar tante gegaan. Dat was de Generaal Doorman maakte in september 1946 een inspectietocht naar Bali. Dit was zijn bemanning voor de N5-264 Enfin, 's morgens vroeg meldde ik mij bij de captain van de vertrekkende kist, liet hem mijn pasje zien en vroeg of ik mee mocht naar Andir. De luitenant keek bedenkelijk en zei: 'Ik neem geen passa giers mee, maar als je als bemanning mee wilt, dan noteer ik je in het logboek en is het goed. Ga maar achter de radio zitten, maar schakel alsjeblieft niets in. Dit is een vliegende bom.' Nu was dat niet zo erg bedoeld, maar met zo'n lading moet je wel aan alles denken. Ik zei dus: 'Begrepen luitenant' en stapte in. Op Andir ging ik de captain eerst bedanken en begaf me daarna op weg naar het platform om vervoer naar Tjimahi te zoe ken. Daar zag ik een hele colonne Engelse trucks staan en net, toen ik die passeerde, kwam een Engelse officier op mij af om mij te vragen of ik misschien de weg wist naar een plaatsje, genaamd: weduwe Ellenbroek, eigenares van de bekende bakkerij op de Pasar Antri. Achter die zaak was een gang, die ook Gang Ellenbroek heette en in een van die huizen woonde nu de tante. Ik liet me de situatie haarfijn uitleggen en besloot toen naar de Engelse majoor te gaan. De majoor kende mij nog en bleek bereid om mij te helpen. Hij zei: 'Ik kan U een escorte geven van scout cars, maar U moet ze zelf de weg wijzen in de bewuste kampong. Ik kan niet een enkele car stu ren, maar tenminste drie, voor het geval er een wagen uitvalt, dan kunnen allen met de twee wagens nog terugkomen.' 'Goed majoor, zei ik, ik breng ze allen vei lig binnen een uurtje weer terug.' Hierop liet de majoor drie scout cars komen met een tiental Gurkha's en gaf hen opdracht om mijn aanwijzingen op te volgen. Zo reden we dan snel naar Pasar Antri en in de Gang Ellenbroek, waar ik het bewuste huis vond. Bij het commando 'stop' spron gen de Gurkha's uit de wagens en omsin gelden het huis. Daarna ging ik het erf op al roepende. De deur ging open en de eigenaar van het huis, een zekere Moesa, kwam naar buiten. Toen ik hem had uitgelegd dat ik mijn vrouw kwam halen, liet hij me binnen en riep om Dien. Ik liet haar de spulletjes pakken, wat niet langer dan vijf minuten duurde. Toen zei ik, dat iedereen, die ook nog mee wilde, gerust mee kon komen, maar dat wilde niemand. Via een andere weg verlieten we de Gang Ellenbroek en waren snel weer in de kazerne terug. Ik was nauwe lijks een half uur weggeweest. Eerst ging ik de majoor bedanken en toen wandel den we naar de tangsi van de Berg, waar de verhalen pas goed los kwamen... Twee dagen later waren we weer op Andir, waar we met een retour benzine- kist mee mochten naar Tjililitan. Maar... daar was voorlopig nog geen plaats voor gezinsleden, dus moesten we ergens een onderdak zoeken in de stad Batavia. Gelukkig kwamen we op Senen de familie Riboch tegen, dat waren oude kennissen van de familie Louis. Zij waren Ambonezen, die in de militaire gebouwen, achter het 10e Bataljon, een eigen plaats hadden voor de soldaten en hun gezin nen. Daar was voor ons ook wel een plekje te vinden. En zo kwamen we terecht op de lange slaaptafels, waar we gezellig mannetje aan mannetje (en vrouwtje) lagen, elk onder zijn eigen klei ne veldklamboe. We werden er in alle opzichten hartelijk bejegend. Wat later vonden we een voorkamer te huur bij de familie Kossen, op de weg genaamd Salembaplein, maar ook dat verblijf was van korte duur. De vliegbasis Tjililitan was intussen erg opgeknapt en de oude militaire dienstwo ningen, gelegen voor het kampement, werden weer door militairen en hun gezinnen bewoond. We kregen weer onze oude woning, nummer h2, waar we voor de oorlog ook hadden gewoond, met dit verschil, dat er thans twee gezinnen in woonden, dat was wel even wennen, vooral als je mekaar niet goed kende. De Jappen waren intussen afgevoerd en alle vliegtuigen van het 18 Squadron waren uit Australië overgebracht, zodat we gereed waren voor mogelijke opdrachten. Een moeilijke periode. De spannende dagen direkt na de beëindi ging van de oorlog waren achter de rug, maar nog meer spannende tijden zouden volgen. 25

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 25