der hield. Beide vliegers zagen er eender
uit. Ze waren eenvoudig en bezaten geen
bijzondere kentekens. Ze hadden een fel
rode bovenhelft, in de vorm van een pijl
punt, en een lichtblauwe onderkant. Eén
gebruikte 'Pak Alim als reserve voor
eventualiteiten, die zich tot dan toe nog
niet hadden voorgedaan.
Wanneer zijn vlieger de lucht inging was
het net alsof alleen het rode vlak zicht
baar was als een bloeddorstig wapen. De
blauwe kleur viel weg tegen de wolkenlo
ze hemel. Een moordend tuig, zoals later
bleek, een sikkel die binnen de kortste
keren de hemel schoonmaaide, tot
vreugde van de jongens die achter de
gevallen vliegers aanstormden, en tot
schrik en woede van de eigenaars.
Of 'Pak Alim naast die twee katjongs
andere kongsi's had meegenomen met
de bedoeling om voor de weddenschap
pen te zorgen, was voor niemand duide
lijk.
De volgende dagen had men het alleen
over hem en zijn panah abang. De pijl
punt werd een populair teken. De jon
gens deden de figuur na, misschien in
iets gewijzigde vorm, maar zeker in een
andere kleur. Men probeerde het felrood
te vermijden, bang als men was voor het
geval dat 'Pak Alim in woede zou ontste
ken. Maar over die naaperij kon hij alleen
maar spottend grijnzen en zagen wij zijn
geheim juweel tussen zijn tanden even
opflikkeren.
En er was nog iets waarover wij ons ver
baasden. Verbazing die later overging in
bewondering.
Voor hij zijn vlieger opliet kreeg hij door
een van zijn katjongs een paar zwartle
ren handschoenen aangereikt. Vreemde
handschoenen, die hij heel voorzichtig en
met de grootste zorg aantrok omdat hij
grote ringen aan zijn vingers droeg, gou
den stempelringen, ringen bezet met fel
gekleurde stenen die het aantrekken niet
gemakkelijk maakten. Om te voorkomen
dat die handschoenen zijn ringen aan het
gezicht zouden onttrekken had hij in het
leer kleine sneden aangebracht, zodat de
edelstenen er precies doorheen staken.
De jongen die de trommel met glastouw
droeg had maar één handschoen. Die
was nodig om de draad te kunnen opwin
den en te laten vieren zonder zich te snij
den.
Dat die handschoenen onontbeerlijk
waren bleek uit de rechte krassen en ker
ven, waarmee het leer volzat. Die draden
moesten wel bijzonder scherp zijn.
Niemand van ons had ooit eerder een
handschoen gezien, laat staan bezeten.
De spelers van de aloon-aloon Lor gin
gen samenspannen om de Panah Abang
te verslaan. Men raadpleegde de doe-
koens, probeerde zijn katjongs uit te
horen over de recepten van zijn gelassan
en de tjap van zijn garens.
Alles tevergeefs! Er was iemand, die ver
telde, dat 'Pak Alim geen gewoon glas
voor zijn gelassan gebruikte, maar kost
baar kristal. Dat was veel harder. Een
ander had het over het gebruik van ama-
rilpoeder of carborundum, dat men voor
schuurpapier gebruikte.
De Panah Abang hoefde de draad van
een tegenstander maar even aan te
raken, en ondanks het geroep en de aan
moedigingen van de massa: 'Oeloer,
oeloer', om deze laatste aan te sporen
dat hij zijn touw moest vieren, kon niet
worden voorkomen dat hij nauwelijks tijd
had om aan die verlangens te voldoen.
Voor de tegenstander het wist zeilde zijn
vlieger verslagen naar beneden, ten
prooi gevallen aan dezelfde groep die
hem eerst had aangemoedigd en nu
alleen belangstelling toonde voor de buit.
Tijdens het laatste gevecht van de Rode
Pijl, toen deze talloze tegenstanders naar
beneden had gehaald en toen er op klei
ne hoogte alleen wat kleine vliegers met
staarten, siervogels en vlinders in de
lucht waren, zag men plotseling een
nieuwe tot dan toe onbekende lajangan,
een vechter, aan het schoon geveegde
firmament verschijnen. Deze roekeloze
was niemand eerder opgevallen.
Men wist niet van wie hij was. Men kon
de overmoedige niet ontdekken. Ook niet
door te proberen de stand van de vlieger,
de hoogte, de windrichting, of de draad te
volgen om aldus de eigenaar te vinden.
Af en toe kon men inderdaad de lijn, die
door de zon werd beschenen en die zich
licht tegen de hemel aftekende, een paar
tientallen meters volgen, maar het was
net of het einde in het niets oploste. Het
leek of deze vlieger door niemand werd
bestuurd.
Er waren omstanders die beweerden dat
het vliegertouw uit de dicht bebladerde
takken van een van de heilige waringins
kwam. Maar men kon, gezien de hoogte
en het dichte gebladerte, niets ontdek
ken.
Een sombere en duistere vlieger, grim
mig van kleur en van dezelfde grootte als
de Panah Abang. Maar omdat het hele
oppervlak egaal en bijna zwart was leek
de eerste veel groter. Door de zonne
schijn en bepaalde weerkaatsing van het
licht zag men er een vreemde groene
glans opkomen, een glans zoals de bin
nenkant van parelmoeren schelpen.
Men vroeg zich af van welk materiaal hij
gemaakt was. Rijstpapier kon nooit zo'n
glans geven. Het satijn daarentegen wel,
maar wie maakte zijn vlieger nu van
zulke kostbare en zware stof of gebruikt
hij ook nog van die akelige kleuren?
Voorlopig hadden de mensen op aloon-
aloon Lor slechts belangstelling voor wat
er nu ging gebeuren. Men hoopte later
wel op deze onduidelijke zaken terug te
komen. Nu was alle aandacht voor het
gevecht van de Panah Abang met de
nieuwe onbekende.
Tergend langzaam naderden ze elkaar.
Groenzwart tegen rood.
'Wah, mata oeler nogo' (Ach, een dra-
kenoog), riep een van de mensen. Die
naam ging als een golf door de massa en
men noemde het gevecht als de strijd
van de Nogo tegen de Panah.
'Pak Alim haalde zijn schouders op om al
die opwinding en liet zijn Pijl de Draak
voorzichtig naderen. Opeens haalde hij
zijn touw vlug naar zich toe. Zijn vlieger
schoot plotseling omhoog. Even later liet
hij het touw vieren, waardoor zijn Pijl
schuin omlaag naar de Draak toe draai
de. Deze ontweek echter de aanval door
ook omlaag te duiken.
'Pak Alim keek minachtend naar de laffe
vlucht en liet zijn gouden tand zien. Hij
haalde zijn vlieger weer op en keek zwij
gend naar de mensen om hem heen
alsof hij zeggen wilde: 'Wat moet ik nou
met zo iemand?'
Deze afleiding bleek fataal voor 'Pak
Alim. De draak vloog plotseling vertikaal
de hoogte in, liet zich in een onverwachte
vrille vallen alsof hij onbestuurbaar en dol
was geworden, draaide als een molen
om zijn as, omstrengelde toen de draad
van de Panah Abang in een onmurwbare
greep en ging aan de haal. 'Pak Alim
schrok, probeerde weer te vieren, wat
hem niet lukte. Het was alsof er geen
beweging in zijn touw was te krijgen.
'Oeloer, oeloer', riep men.
Maar hij kon zijn touw niet laten vieren.
Het zat op een onbegrijpelijke manier
muurvast. Als een wurgslang, met zijn lijf
een paar maal rond zijn slachtoffer gesla
gen, vloog de Draak nu met een enorme
snelheid en kracht omhoog, de ruimte in.
Nu werd 'Pak Alim toch gedwongen om
de draad de ruimte te geven. Snerpend
31