PLANTEN UIT DE TROPEN GYNURA •Vm. I DOOR NETTY SELDER en met een hoog schurend geluid van de blikken rommel, rolden de wikkelingen zich snel af. De katjong die dat moest toelaten staarde verschrikt naar zijn meester die de draad bleek en onbewo gen, het touw door zijn vingers liet glijden totdat er een diepe snede in zijn hand schoen kwam en de draad niet verder kon omdat de voorraad opraakte. Men een grote ruk trok 'Pak Alim het laat ste eind touw naar zich toe, hoewel hij wist wat dat zou betekenen. Een schok ging door hem en het jongetje heen, alsof beiden in een val werden meegesleurd. Hoog in de lucht, halverwege de lengte van de draden dacht men toen een felle De Composietenfamilie waartoe de Gynura behoort is na de Orchideeën- familie de grootste ter wereld in soorten tal. Er zijn plusminus zesentwintig soor ten Gynura's en hun oorsprong is tro pisch Afrika. Nu inheems in het tropisch gedeelte van Azië waar ze aan het eind van de vorige eeuw als geschikte cultuur plant ontdekt werd. In 1926 werd in Noord-Sumatra in de buurt van Medan de Gynura crepidioides gevonden en naar Java gebracht waar de planten zich spoedig verspreidden over de laagvlakte. Crepidioides is afgeleid van crespus en dat betekent gekroest. Het slaat op de bladeren. De plant wordt veertig tot honderd centimeter groot. In 32 flits te hebben gezien. Later, de volgende dagen, hadden wij het op school over een vonk die over sloeg. Hoe dan ook, op dat moment brak de draad van de Rode Pijl. Als een gedood reptiel dwarrelde hij omlaag. Maar nie mand durfde om er naar toe te rennen. Wij stonden als versteend naar het vreemde tafereel te kijken. De Rode Pijl zelf zeilde niet omlaag zoals men van een verslagene zou verwachten maar zweefde als een gevangene aan de hand van een cipier nog steeds in de lucht. De eens zo trotse rode pijl volgde gedwee de bewegingen van de draak, die nu hoe langer hoe verder wegvloog, totdat ze beide als twee stippen oplosten in de stralen van de namiddagzon. Alle geluid op de aloon-aloon Lor ver stomde en men staarde naar het niets in de oneindigheid. Als uit een boze droom werd men wakker door de bedoek en het geroep van de Mu'adhin van de Grote Moskee, die de gelovigen opriep tot het salaat van de Maghreb. Eenzaam en weemoedig klonk zijn stem uit de trans van de minaret over het nu doodstille plein. Nog versuft van de schok rolde de kat jong dat wat er nog van het vliegertouw Nieuw-Guinea is de inheemse naam 'Kepala gemuk', wat dik hoofd betekent. Dit laatste slaat op de bloemhoofdjes. In Indonesië vindt men deze planten in tui nen, langs wegen en rivieren, in bouw land en rijstvelden, kortom in alle vochti ge gebieden. De donkergroene decoratieve bladeren, stengeltoppen en omwindsels zijn dicht bezet met zachte paarse haartjes, zodat het lijkt - vooral bij jonge plantjes - of de hele plant paars is. Bij het ouder worden verdwijnt de paarse gloed, vooral na de bloei. De bladeren voelen fluweelzacht en zijn ovaal, duidelijk geaderd en liervormig ingesneden en naar de soort grof getand of gegolfd. De onderkant van het blad is restte om zijn trommel. 'Pak Alim bekeek zwijgend het uiteinde van zijn touw. Het was tot heel fijne draadjes uiteen gera feld en de punten zagen er zwartgebla kerd uit. Hij snoof er aan. 'Anak lonte!' vloekte hij zachtjes voor zich uit. Dat was alles wat hij liet merken. De schemer is kort in de tropen, de duis ternis valt snel en het gebed roept. De aloon-aloon Lor liep leeg en zwermen muskieten namen bezit van het open veld waarin slechts de waringins als heili ge wachters van de ruimte en de kraton stonden. woordenlijst djago's - kampioenen doekoens -magiërs bajem - spinazie aloon-aloon Lor - de Noord aloon-aloon Kampung Arab - Arabische woonwijk katjongs - jongetjes kongsi's - compagnons panah abang - rode pijl oeloer, oeloer - vieren, vieren maar Nogo - draak panah - pijl bedoek - trommelslagen Maghreb - gebed van de zonsondergang Anak lonte - hoerenkind o i Bloemtak met knoppen en bloemen van de Gynura crepidioides Illustratie: Trudian Selder Fluweelblad - Dau Kain Beludru Godenblad - Daun Dewa

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 32