nen, neemt de interesse weer toe. In de
Gouden Eeuw werd Nederland niet
slechts een grote zeevarende natie, doch
ook een vermaard centrum voor natuur
kundige studiën. In Europa ontstond een
vraag naar meer exotische dieren en zo
had de VOC in Amsterdam een speciale
werf in gebruik voor een menagerie ten
behoeve van de dierenhandel. Pas in
1776 bereikte een orang-oetan Europa
levend; het dier was bestemd voor de
natuur-wetenschappelijke dierentuin van
stadhouder Willem V in Den Haag (Grote
Loo).
Geconcludeerd mag worden dat de mens
in de loop van zijn geschiedenis, bepaald
niet zachtzinnig met het dier is omge
sprongen! Ontelbare verscheepte dieren
overleefden de toenmalige zeer lange
zeereizen niet of stierven vroegtijdig van
wege verandering van klimaat.
Anderzijds spelen nu juist dierentuinen,
oorspronkelijk ontstaan vanuit de nieuws
gierigheid van de mens, toch een belang
rijke rol in het onderzoek naar de overle
vingskansen van bedreigde soorten. Pas
nadat aan het einde van de negentiende
eeuw ruim tweehonderd diersoorten door
ongebreidelde jacht, landontginning en
industrialisatie, uitgestorven waren,
kwam de mensheid - althans een deel
ervan - tot bezinning. Vanuit het oogpunt
van natuurbehoud en ecologie werd zelfs
afgevraagd, wie er zich in de dierentuin
nu eigenlijk beter voor en achter de tra
lies zou moeten bevinden. Ruim zestig
miljoen bizons in de prairie's van Noord-
Amerika waren door het verbeterde jacht
geweer in zeer korte tijd vrijwel geheel
uitgeroeid. Dit lot trof ook veel andere
diersoorten, onder meer de soorten wier
huid en bont of verenpracht, een gewild
mode-artikel vormen. In de koloniën,
veelal tropische gebieden met een luis
terrijke fauna, werd de jacht op groot wild
dikwijls een elitaire sport van westerlin
gen en de inheemse adel.
In Nederlands-lndië was dit gelukkig min
der het geval, dan in bijvoorbeeld de
Britse gebieden waar men gezeten op de
rug van een getemde olifant, als vermaak
dierverslindende drijfjachten hield op tij
gers, buffels en neushoorns.
Gelukkig begonnen dierminnende en
natuurbewuste mensen over de gehele
wereld in te zien dat, wilde men het wilde
dier als een onvervangbare schakel in de
ecologische keten (waartoe eigenlijk ook
de mens behoort) van de ondergang red
den, men maatregelen diende te nemen.
Dit leidde vooral sinds het begin van
deze eeuw tot het ontstaan van natuurre
servaten en nationale parken. Eerst in de
meer ontwikkelde noordelijke landen,
waar toen de zoölogische kennis het
grootst en het wilde dierenbestand het
Jife J komst JBf
kleinst was geworden. Al gauw echter
werd het ook noodzakelijk voor de meer
zuidelijke, tropische gebieden.
Natuurreservaat Ujung Kulon
Het Nederlands-Indische gouvernement
bewerkstelligde in 1921, zo op het nip
pertje het voortbestaan van de laatste
neushoorns op Java in het nationale park
Ujung Kulon. Ujung Kulon met een
oppervlakte van 78.000 ha beslaat het
gelijknamige schiereiland aan de uiterste
zuidwestelijke punt van Java, alsmede de
eilanden Peucang (Meeuweneiland),
Handeuleum, het grotere Panaitan
(Prinseneiland) en de Krakatau-eilanden.
De bekende natuuronderzoeker Frans
Wilhelm Junghuhn wees het gouverne
ment reeds in 1846 op de unieke en rijk
gevariëerde flora en fauna van dit
gebied. Typerend zijn hier de verschillen
de type's bos die er voorkomen. Het
eiland Peucang bezit prachtige orchi
deeën, een grote diversiteit aan bosplan
ten en een meeuwenkolonie. Het grotere
eiland Panaitan is bekend om zijn prach
tige stranden, koraalriffen en schildpad
nesten.
Op het schiereiland zelf wisselen primair
bos, mangrove's, kust- en moerasbos
elkaar af. De uitbarsting van de vulkaan
de Krakatau in 1883 heeft een belangrij
ke rol gespeeld bij het ontstaan van dit
reservaat. Grote delen van het schierei
land kwamen toen onder een laag vulka
nische as en stof te liggen, waarna enke
le jaren slechts gras en laag struikgewas
wilde groeien. Deze plekken werden bij
uitstek geschikt voor bantengs (wilde run
deren) en herten. De door de uitbarsting
veroorzaakte vloedgolven veranderden
stukken kustbos in moerasbos, voor een
groot deel bestaande uit allerlei palm
soorten (o.a. salak) en rotan. Deze
gedeelten waren weer ideaal voor de zo
geteisterde populatie neushoorns. Het
Nederlands-Indische gouvernement had
indertijd de nadruk gelegd op het
beschermingsaspect om de jacht op
bedreigde soorten als de neushoorn te
verhinderen. Na de soevereiniteitsover
dracht, toen bos- en landexploitatie gelei
delijk aan schrikbarend gingen toene
men, is de Indonesische overheid gaan
streven naar het behoud van volledig
representatieve biotopen met kenmer
kende ecosystemen.
Het park herbergt grote concentratie's
van verschillende typisch Javaanse dier
soorten en vormt hierdoor een relict van
het Java uit ver vervlogen tijden. Zo
onderscheidt men o.a. Javaanse herten
(roesa), de schuwe kleine kantjils (dwerg
herten), panters (matjan toetoel), bintoe-
rangs, tjèllengs (wild zwijn), reuzeneek-
hoorns, vliegende katten (vooral in het
Taman Jaya gedeelte), neushoornvogels,
bantengs (wilde runderen), apen,
pythons en andere slangensoorten, pau
wen, varanen, vleermuizen, vliegende
honden (kalongs) en stekelvarkens. Op
36