O kookten met de arang en later met petro leum hi-tech keukenapparaten. We had den een werkende kraan, een put in de achtertuin voor koud water en ook een toiletpot in de badkamer van porselein en beton gemaakt. De elektriciteit had nog porseleinen knoppen en iedere dag viel wel een keer de stroom uit! Maar de maaltijden waren onvergetelijk! We had den onze eigen kippen en voor een tijdje ook nog een groententuin, volledig met een bok en een geit! Alles was zo goerih! De dengdeng, de sajoer lodeh, petjel, lotek, gado-gado, sajoer kemarin! En als we uit eten gingen: de soto van Kadran (het geheim volgens mijn moeder was de ouwe onderbroek), bami kuah van Nie Ju, babi pangang van Jat Lie en het ice cream van Djalan Braga Snoepenhuis! Toen kwam Soekarno en het einde van de droom. Mijn oudste broer Jack ver dween met een heleboel andere jongelui naar de jungle van Nieuw-Guinea. Ongeveer tien jaar lang wisten we niet eens waar hij was, tot Richard, mijn andere broer hem terugvond op een tocht als jonge militair. Lily en Richard waren de eersten die naar Holland zijn gevlucht. Toen een peloton soldaten naar de kerel zocht die hen had uitgedaagd (in die tijd was Richard een gespierde knaap) en hem ter plekke wilden neerschieten, wist mijn moeder dat het tijd was om hem weg te sturen. Daarna was het mijn beurt en met mijn zusje Meitie, mijn oudste zus Ier en zwa ger Joop gingen wij ook op de Johan van Oldenbarnevelt. Maar niet voordat we voor de laatste keer door de Poentjak naar Jakarta reden en ik in Bandung op de weg naar huis twee porties tahoe koe pat met extra saus opslokte bij de aloen- aloen. In Jakarta werden we voor de laat ste keer op saté babi getrakteerd en toen zagen we Tandjoeng Priok achter de horizon verdwijnen. Lief Indië met Sapa, onze ouwe djongos, djalan Soekimoen en de martabak was toen alleen nog een herinnering. In het koude kikkerland werd ik in een pension in Scheveningen met een hele boel sinjo's ondergebracht, tot ik bij een erg vriendelijke Hollandse familie in Rotterdam werd gehuisvest. De Burghoutjes namen me op als een zoon en zij zagen me in vier jaar door de Mulo A en B gaan en daarna door de School voor Scheepvaartwerktuigkundigen. Intussen kwam mammie eindelijk ook naar Holland met opa Dick en zij verhuis den eerst naar Arnhem en toen naar Almelo. Snel maakten zij vele vrienden, speciaal mevrouw Huffenreuter, die op de tweede verdieping achter ons woonde met haar man. De twee schreeuwden gemoedelijk allerlei roddels van de bal konnetjes en net als echte zigeuners zwierven ze door Europa: Duitsland, Italië en andere vreemde landen. Toen ik als vierde machinist voer en op een keer doodmoe thuiskwam, had mams net lekkere kip gebakken. Op dat moment was ze niet thuis en natuurlijk at ik een flinke portie en viel daarna in diepe slaap naast een berg kippebeen- tjes... Jarenlang heb ik moeten horen dat de kip voor visite bedoeld was! Ook eens, terwijl ik een leuk Indisch meisje mee naar huis bracht na een lange reis, had Ma de dochter van een goede kennis uitgenodigd! En daar zaten we dan, naar mekaar te kijken in een dodelijke stilte. De beste oplossing was om ze allebei aan de arm te nemen en een mooie, lange wandeling te maken en proberen er netjes vanaf te komen. Na een paar jaar zeeziekte te hebben gehad heb ik me gevestigd in Amerika. Ook Ier en Joop waren daar naar toe ver huisd. We woonden ongeveer twaalf jaar in Massachusetts, waar iedere keer de koude en strenge winters me kippevel bezorgden. Ik verhuisde naar zonnig Florida en ging ieder jaar mijn familie opzoeken. Mammie kwam ook naar Amerika en na een paar jaar verstond ze genoeg Engels om een gesprek met al haar kleinkinderen te kunnen voeren. Zij spraken dan Engels en mams antwoord de in het Nederlands en iedereen wist precies wat de ander bedoelde! Ze had altijd een paar groene ruggen verborgen voor de kleintjes voor ijs of een trip naar de bios! Maar je zag dat zij Holland miste en ook haarvrienden. Terwijl haar lichaam oud werd, was haar geheugen nog scherp. Zij brandde altijd kaarsjes voor ons, als we naar een nieuwe baan zochten of in moeilijkheden verkeerden. De foto van pappie, Anton (mijn oudere broer) en alle andere mensen die wij door de jaren heen verloren, stonden bij eikaar op een tafeltje naast haar bed. Een verse kop koffie toebroek met kleine hapjes van allerlei gerechten werden trouw met iedere slametan geofferd. En nu is mammie zelf Nummer Eén op haar kinderen's altaar in hun geheugen. Net als zovelen die hun land hebben ver loren door oorlog of politieke daden, heeft mijn moeder bijna veertig jaar gele den aan wat de Amerikanen zo treffend noemen: 'A bad case of broken heart!' Al die jaren, speciaal 's avonds, als je naar bed gaat en de moede ledematen uitstrekt, komen die bandjirs van gelui den, geuren, smaken en gedachten over tempo doeloe. Iedere avond opnieuw word je door al die verlangens over de verschillende vader- en moederlanden uit elkaar gescheurd. De goenoengs, de padivelden, de jeugd, je ouders die ach ter gebleven zijn, het oude huis en al die liefste herinneringen die nooit meer terug kunnen komen... Dat maakte de volgen de dag weer moeilijker om overeind te komen. Toen ze een paar jaar terug een stukje in Moesson schreef, zei ze al: 'Hoe moe of ik al ben!' Mams, ik hoop toch zo dat je pappie weer gevonden hebt en dat jij over ons allen heen kijkt iedere dag. En net als Huffie zei, toen ze bloemen stuurde uit Holland: 'Tot ziens, Mams!' Je zoon, Ronnie

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 40