door E.H. Neijndorff-Guittet
ultan Pringadani leefde in
geluk en tevredenheid met
zijn jonge gemalin Dewi
Sriajoeni in zijn vorstendom.
De jonge koning was verzot
op de jacht en heel dikwijls
ging hij er alleen op uit om wat vogels te
verschalken. Op zekere ochtend maakte
hij zich al vroeg gereed en toen Dewi
Sriajoeni hem vroeg toch iemand op zijn
tocht mee te nemen, keek hij verbaasd
op.
'Maar vrouw, dit is toch niet de eerste
keer dat ik alleen op jacht ga. Ik wil nie
mand bij me hebben, ik wil rustig en vrij
zijn als ik ga jagen'.
'Wat ik u bidden mag, heer, neem toch
uw broeder Pringotoro mee, want ik ben
zo vreselijk ongerust. Weet dan dat ik
vannacht gedroomd heb dat u een onge
luk zal overkomen.'
'Een droom vervliegt als nevel in de och
tend en bovendien moet Pringotoro tij
dens mijn afwezigheid de staatszaken
waarnemen. Dat weet ge zelf ook wel.
Neen, ik ga alleen.'
Na zijn vrouw nogmaals gerustgesteld te
hebben, ging de sultan erop uit, de boog
in de hand en de koker vol pijlen op zijn
rug. Al een hele tijd had hij zo in het bos
rondgezworven zonder nog een vogel
buit gemaakt te hebben. Er waren wel
genoeg vogels, maar de vorst was in
gedachten verdiept en merkte ze niet op.
Opeens werd hij opgeschrikt door een
hevig geritsel in het struikgewas waar hij
zich vlak voor bevond. Goed turend
merkte hij twee slangen op die in een
paring ineen gestrengeld waren. De
grootste, het mannetje, was een doodge
wone 'oeler botjah angon' bruin met don
kere vlekken. De kleinste daarentegen,
het vrouwtje, kwam hem bekend voor
want het was een 'oeler kisi', de dochter
van zijn vriend, de slangenkoning Oento
Boego. Sultan Pringadani was zeer ver
ontwaardigd dat die ordinaire bruine
slang het waagde Dewi Kisi lastig te val
len. Zonder zich lang te bedenken, nam
hij een pijl uit zijn koker, legde die op de
boog, spande, mikte en trok af. In zijn
boosheid had de sultan echter niet alleen
de boosdoener gedood, maar hij had ook
Dewi Kisi in de staart getroffen.
'Hoe waag je het sultan Pringadani, mijn
liefdesspel te verstoren en op ons te
schieten', siste de boze slangenprinses.
'O koningsdochter, wees niet boos dat ik
u per ongeluk geraakt heb. Ik had u niet
willen treffen, maar die snoodaard die het
gewaagd heeft u met zijn vuile begeerte
lastig te vallen.'
'Neen Pringadani, ge hebt dat gedaan uit
jaloezie. Ik zal het mijn vader vertellen en
wee u, de wraak van mijn vader voor mijn
belediger zal heel groot zijn.'
En de kleine zilverkleurige slang ritselde
weg in het dichte struikgewas.
De sultan keerde met een ongerust hart
huiswaarts. Hij wist toch hoeveel koning
Oento Boego van zijn dochter prinses
Dewi Kisi hield en hoe onvoorwaardelijk
hij haar geloofde. Indien de slan
genprinses werkelijk aan haar bedreiging
gevolg zou geven, dan was zijn leven
geen cent meer waard. Hij dacht niet aan
zichzelf; hij was een krijgsman en had de
dood reeds vaak voor ogen gezien, maar
Dewi Sriajoeni, zijn jonge vrouw, moest
hij haar zo kort na hun huwelijk reeds
verlaten? Hij verraadde evenwel niets
aan zijn vrouw van deze treurige gedach
ten toen hij thuis kwam. Maar Sriajoeni
merkte toch wel dat er iets aan haperde.
Anders spraken ze nog enige tijd met
elkaar voordat ze zich ter ruste legden,
maar deze keer maakte hij zich er tel
kens met een smoesje vanaf, als ze
wilde beginnen. Hij ried haar aan toch
maar spoedig te gaan slapen. Dit wekte
haar achterdocht op en jaloers vroeg ze:
'Heer, waarom doet ge zo afstandelijk?
Hebt ge me dan niet meer lief? en ze
barstte in tranen uit.'
'Och Sriajoeni dat weet je wel beter. Jij
alleen leeft in mijn hart. Ik bemin geen
ander. Stel toch niet zulke dwaze vragen.
Ga maar gauw slapen!'
'Neen heer, dat kan ik niet doen voor u
mij verteld hebt wat u zo bezorgd maakt.'
En dat hield ze koppig vol. Ten einde
raad vertelde de sultan haar alles, wat er
tijdens de jacht gebeurd was. Nu kende
haar angst geen grenzen. 'O heer, Oento
Boego zal u straks zeker verslinden. Ge
kent zijn opvliegend karakter.' Om zijn
gemalin wat te kalmeren zei de vorst
toen: 'Hij is ook rechtvaardig. Als ik hem
van mijn onschuld kan overtuigen, zal er
mij niets gebeuren. Ik zal mijn zaak bij
hem bepleiten. Als hij zijn dochter meer
geloofd dan mij, zal ik mijn lot als een
man weten te ondergaan.' De jonge
vrouw weende wanhopig, want ze geloof
de niet in een goede afloop.
Intussen was het middernacht geworden
en hoorden ze plotseling een onheilspel
lend geruis alsof een orkaan kwam
opzetten. Beiden wisten dat dit de ver
schijnselen waren als de slangenkoning
in aantocht was. Sriajoeni klemde zich
aan haar man vast en wilde hem niet
laten gaan. Daar hoorden ze een gebul
der van buiten de kratonmuren en een
stem riep: 'Sultan Pringadani, zo ge een
man zijt, kom dan naar buiten en hoor
wat ik u te zeggen heb.'
'Koning Oento Boego, ik zal doen wat u
mij vraagt,' antwoordde de vorst. Toen hij
echter van zijn bed wilde oprijzen, wilde
zijn vrouw hem niet laten gaan. 'Schaam
jij je niet Sriajoeni, om zo onbeheerst te
keer te gaan. Wat zal iedereen er wel
niet van zeggen als ze dit wisten? Zou je
denken dat ik de schande zou kunnen
overleven als ze me nariepen dat sultan
Pringadani, de dappere krijgsman, als
een lafaard achter de sarong van zijn
vrouw ging schuilen?' Eindelijk liet de
vrouw hem gaan en de sultan ging naar
buiten in de pikdonkere nacht, waar de
reusachtige slangenkoning hem reeds
opwachtte. 'Klim op mijn rug, Pringadani,
ik zal je naar een plek brengen waar ik je
zal verslinden. Zijt ge bereid te sterven?'
'Zo het moet, Sire, zal ik mijn lot als een
man ondergaan.'
Na deze woorden zette de sultan zich op
de rug van de slang, waarna een lange
reis begon. Door velden en bossen, door
dalen en over bergen ging het in volle
vaart in de inktzwarte nacht. Pringadani
moest zich goed vasthouden, wilde hij
niet van de gladde rug van de reuzen
slang glijden. Eindelijk minderde de
slangenkoning vaart en bij een groot
meer gekomen, hield hij stil. 'Stap nu af,
Pringadani, hier zult ge uw straf onder
gaan.'
'Gelijk ge wilt, Sire', antwoordde deze.
De slangenkoning had hem echter op de
proef willen stellen en door het onver
schrokken optreden van de sultan, wist
hij, dat deze onschuldig moest zijn.
Oento Boego vroeg de vorst nu hem de
juiste toedracht van de zaak te vertellen.
Daarop zei hij: 'Ik vermoedde reeds, dat
Dewi Kisi de zaken verdraaid heeft. Wat
jou betreft Pringadani, je hebt de proef
goed doorstaan en ik dank je dat je voor
de eer van mijn dochter bent opgeko
men. Hiervoor zal ik je belonen. Ik zal je
een moestaka (talisman) geven, waar
door je de taal der dieren kunt verstaan.
Ik zal mijn mond wijd open sperren, grijp
dan diep in mijn keel tot je op een rond
voorwerp stuit zo groot als een kippenei.
Dat moet je dan inslikken. De sultan
deed wat hem gezegd werd en hij slikte
de moestaka na enige moeite in.
Nu zei de slangenkoning hem huiswaarts
te keren. Hij waarschuwde wel eerst dat
niemand mocht weten dat Pringadani de
dierentaal verstond. Zelfs zijn gemalin
mocht hij het niet vertellen anders zou hij
er vreselijk voor gestraft worden. De sul
tan beloofde het en hij spoedde zich snel
25