Kooplui in Port Said (Illustratie: Th. Wertenbroek) en gestreken, de servetten kunstig gevouwen. Bovendien natuurlijk de overi ge, normale was van beddelakens, slo pen, badhanddoeken en de passagiers' was. Voor zeg 400 bemanningsleden en 700 passagiers, dag in, dag uit. Hoe en waar wasten ze gedurende de tweede helft van de reis, vroegen wij ons later af. Na het ontbijt was het buiten nog guur en waterkoud, de zee woest, zwartblauw en diep. Maar de zon scheen, het grijs was weggeveegd, en in de bolle wind voelde ieder zich fris en monter. Van einder tot einder was het onstuimige oppervlak van de zee geaderd met wit schuim, dat als een onmetelijke en reusachtige gehaakte sprei de zee bedekte. Hier en daar waren mooie, lichtblauwe plekken te zien waar omgekrulde en ingestorte brekers hun schuimkoppen met het water hadden ver mengd. Soepel schommelend repte het snelle, vriendelijke schip zich vrolijk zuidwaarts. Eenmaal voorbij Kaap Finisterre zou het wel warmer worden. Rustig zaten wij op een bank tegen de voorwand van de kinderkamer tweede klasse toen het gebeurde. Met plezier keken we naar het koddige en innemen de spel van onze Tineke en een andere dreumes in de box aan onze voeten. Die box had geen bodem doch slechts een dun, gewatteerd zeiltje op het dek voor de peuters om op te zitten. Het schip slin gerde nog wel wat, maar niet in die mate dat het de tientallen kinderen daar belette in hun spel en luidruchtigheid. Mensen, wat een kabaal! Plotseling doemde lui en langzaam schuin achter het schip een gigantische golf op. Ze was rond, zonder witte kuif, en omdat ze lichtblauw was van ver mengd schuim, meende ik dat dit mon ster al door ons was overvaren. Dat was een geruststellende gedachte, want het was werkelijk een enorme kanjer. Helaas, al gauw bleek de wens de vader van de gedachte te zijn, dit huizenhoge gevaarte namelijk had een verlengstuk van heb ik jou daar! Dat schoof onder ons schip, lichtte het op en rolde het alsof we een kurkje waren. 'Hé, hé, hé, Nep, wacht eens even, dat gaat zo maar niet, we zijn een schip van twintigduizend ton, niet zomaar een stuk- kie piepschuim!' Maar hij is een machtig koning, Neptunus, en trok zich van ons geen fluit aan. Het schip helde verder en verder over, er leek geen eind aan te komen. De stuurboord verschansing zakte al lager en lager en die aan bak boord klom al hoger en hoger. De kinder tjes en hun juffrouwen konden zich, tenzij ze zich nog net ergens aan vast konden klampen, niet staande houden, stortten ter aarde en smakten tegen de reling en veiligheidsnetten aan het lage boord. Maar niet alleen zij, ook alle stoeltjes, tafeltjes, hobbelpaarden, wippen en kis ten en dozen met speelgoed! Geleidelijk aan rechtte het schip zich, doch ging toen de andere kant om en zakte weer dieper en dieper. Nu gleed en rolde die hele menigte van kinderen en speelgoed het hele dek over naar de tegenovergestelde reling, een afstand van wel meer dan twintig meter! Kun je nagaan wat een smak die arme kinder tjes maakten! En toen weer opnieuw terug, zes keer, ja zés keer vloog die lawine van de ene verschansing naar de andere. 'Sapperloot', zei een juf, die ove rigens wel wat gewend was, ontzet, 'komt hier nooit een eind aan?' Hoe verging het ons intussen op die gladde, vinyl beklede bank? De eerste paar keren lukte het ons slechts met grote moeite en acrobatiek ter plekke te blijven en ook niet te gaan glijden. Gelukkig bleef de box op zijn matje en op zijn plaats. Maar met iedere schuiver van het schip vouwde het ding, dat geen haakjes had om de kanten mee vast te zetten, zich een tikkeltje meer op en werd hoe langer hoe nauwer! Met stijgende consternatie zagen we dit aan, maar kon den er voorlopig niets tegen doen, we hadden zelf armen en benen nodig om niet onderuit te gaan. Pas op het aller laatste nippertje, toen de box nagenoeg helemaal dichtgevouwen was, lukte het ons eindelijk beide kleuters te grijpen en uit hun benarde toestand te verlossen. Thans, jaren later, komt deze hele episo- 26

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 26