Een tante, een nichtje en de schrijver op Goenoeng Sari
lijk op de vlucht waren voor Franco. Zij
gingen naar de Filippijnen, dat vroeger
een Spaanse kolonie is geweest. Er werd
daar toen nog veel Spaans gesproken.
Toen wij begin 1936 in Tandjoeng Perak
terugkwamen stonden Karto en Joyo ons
al op de kade op te wachten. De kabar
angin had dus zijn werk gedaan.
Omdat ons huis in de Setaïlstraat ver
huurd was namen wij voorlopig onze
intrek in huize Eskob (Eerste Soerabaja's
Koksbedrijf). Dat was op de hoek van de
Bengawanstraat en Darmokali. Behalve
het leveren van eten buitenshuis hadden
zij ook een pension. Wij hadden de hele
bovenverdieping afgehuurd. Tegenover
ons aan de overkant van de rivier stond
een parfum- en zeepfabriek van Dralle;
het was toen een Duits bedrijf. In 1940 is
het overgenomen door Unilever en werd
er Kolibri- en Vinoliazeep gemaakt.
Ik ging natuurlijk weer naar de Darmo-
school, waar wij heel wat kattekwaad uit
haalden. Ik zat naast Ferry van Alphen
en hij kreeg het idee onze schoenveters
aan elkaar vast te binden. Toen werd hij
door juffrouw Schuring voor de klas
geroepen wat natuurlijk niet zo vlot ging.
Dus dat betekende straf voor ons allebei.
In die tijd droegen de meisjes, zoals Elly
van Ek en Sheila van Nifterik lange
vlechten. Ferry en ik bonden die van de
meisjes vóór ons aan elkaar: weer straf!
Wij zaten in jatihouten schoolbanken met
een opklapbare lessenaar en een inktpot.
Een andere kwajongensstreek was om
tjeplikan in de inktpot van je buurman te
gooien. Tjeplikan zijn de zaden van een
bepaald soort onkruid, die als ze rijp zijn
en in water gegooid worden, opensprin
gen waarbij de zaadjes alle kanten uit
spatten. U kunt zich voorstellen wat het
effect bij inkt is...
Ook buiten schooltijd haalden wij katte
kwaad uit. Ik meen Johan van Leer, Wim
Wolf, Leendert van Pel en ik gingen indi
aantje spelen op Wonokitri. Van
gedroogd gras maakten wij een kamp
vuur totdat een Indonesiër kwam aanren
nen, de eigenaar van het spul, onder het
schreeuwen van: 'Potong lehèr, potong
lehèr.' (Ik zal jullie keel doorsnijden). Wij
hebben maar niet afgewacht tot hij zijn
voornemen zou uitvoeren en zijn hem
ijlings per fiets gesmeerd.
Op Oudejaarsavond werd natuurlijk tradi
tioneel een boel vuurwerk afgestoken.
Behalve de gewone rotjes en vuurpijlen
was er ook zogenaamde martjon banting
te krijgen. Dit waren bommetjes die een
knal gaven als je ze op de grond smeet.
De kunst was nu om stiekem langs een
sado of dogkar te rijden en zo'n bomme
tje voor de benen van het paard te gooi
en. Daar reageerde vooral de koetsier
furieus op.
In een sado zitten de passagiers rug aan
rug (dos a dos) met de koetsier. In
Batavia, waar wij later naartoe verhuis
den, en in Bandoeng reden delemans.
Hierin zitten de passagiers haaks op de
koetsier tegenover elkaar.
In het stadsbeeld van Soerabaja ver
schenen ook meer en meer Amco's en
Demo's. Dit waren driewielige vehikels
bestuurd door middel van een gebogen
stang. Waarschijnlijk hadden ze twee-
tactmotoren, want knetterend, onder het
uitbraken van benzinedampen, bewogen
zij zich voort. Vooral in de bochten waren
ze zeer onstabiel en sloegen ze wel eens
om. Betjaks (fietstaxi's) verschenen pas
omstreeks 1940.
Omdat ons huis in de Setaïlstraat niet vrij
kwam, heeft mijn pleegvader toen een
huis gehuurd in de Camphuyslaan. Eerst
werd nieuw meubilair besteld bij een
Chinese meubelmaker op Gemblongan.
Voor 300 (Ned.-Indische guldens) van
massief djati van drie centimeter dik,
zeker drie klerenkasten, een compleet
eetkamerameublement, bureau, boeken
kast en zitkamerameublement. Van enor
me afmetingen en niet te tillen zo zwaar.
Heel wat anders dan het fineer waar
tegenwoordig meubels van gemaakt wor
den.
De Camphuyslaan is de toegangsweg tot
de begraafplaats Kembang Koening,
later erebegraafplaats. Ik heb daar
menigmaal de kraaienmars horen blazen
als er iemand met militaire eer begraven
werd en de stoet langs ons huis trok.
Camphuys, Speelman en Reiniersz zijn
vroegere Gouverneurs-Generaal. Deze
straten hebben later andere namen
gekregen.
Omdat ik nu een eigen fiets had, ging ik
elke dag met de fiets naar school. Op
een goede dag fietste ik met Willem
Whitton over de Reinierszboulevard naar
huis. Hij reed op een Japans fietsje en ik
had dus de uit Holland meegebrachte
degelijke tweewieler. Op een gegeven
moment raakte mijn trapper tussen de
spaken van zijn voorwiel. De gevolgen
waren desastreus: alle spaken stuk, de
velg was zelfs helemaal verbogen en
verfrommeld. Huilend is Willie met zijn
fiets aan de hand naar huis gelopen.
Toentertijd moest in Indië, net als in
Holland, elke fiets voorzien zijn van een
zogenaamd fietsplaatje, dat elk jaar ver
nieuw moest worden. Het was een fiets-
belasting; in de oorlog is die afgeschaft.
Hoewel de Japanse spullen tegenwoor
dig hun blikkerige imago misschien wel
kwijt zijn, ben ik nog steeds huiverig
Japans fabrikaat te kopen. Dat heeft ook
andere redenen...
In Soerabaja waren toen vele Japanse
winkels waaronder het warenhuis Tjijoda.
De klanten werden er altijd vriendelijk en
voorkomend geholpen. Een ander waren
huis was Aurora (Chinees); verder
Onderling Belang, Krab en Whiteway
Laidlow. Dit Engelse bedrijf bestond uit
twee of drie verdiepingen. In de Bersiap-
tijd is het stukgeschoten.
Ik ging altijd naar een Japanse kapper;
vaak moest ik wachten tot mijnheer de
coiffeur terugkwam van zijn hengelpartij-
tje. Dan kwam hij met zijn visspullen,
waarin wel een camera verborgen
geweest zal zijn, binnenstappen. Zijn
stekkie was tegenover de marinebasis op
de Ujung waar hij fijn de boel in de gaten
kon houden. Het was een publiek geheim
dat deze godenzonen alleen maar in
Indië waren om te spioneren.
Toen in 1937 Juliana en Bernhard trouw-
36