den was er een geweldig feest met aller lei optochten. De Chinese gemeenschap liep mee met de bekende draak, de Arabische gemeenschap zong een Ara bisch lied waarin de naam Juliana veel vuldig voorkwam. Er liep zowaar een gezelschap Japanners mee in de optocht. In middeleeuwse kostuums zon gen zij krijgsliederen ter ere van Juliana; de huichelaars! Op school studeerden wij het volgende lied in: Nu zij in de echt gaat treden, Juliana, Hollands bruid, Zingen wij in blijde zangen Onze dank'bare vreugde uit. En ook hem den fieren bruidgom, Zij ons feestlied toegewijd. Laat het schallen langs de velden, Laat het klinken wijd en zijd! De meisjes zongen de eerste stem en de jongens de tweede. De geboorte van Beatrix in 1938 heb ik ook nog in Soerabaja gevierd. Er was toen ook een speciaal lied gecomponeerd, maar dat ben ik vergeten. De optocht was geen bloemencorso, maar een 'bataille des fleurs'; het verschil was dat men elkaar met bloemen bekogelde. In de grote vakantie gingen wij natuurlijk naar Trètès; Bungalowpark Van Vloten. In de paasvakantie gingen wij naar Banjoewangi, waar familie van mijn pleegmoeder woonde. Een bekend recreatieoord was het meer van Wendit waar de apen zo brutaal waren dat zij de meegebrachte broodjes uit je handen weggristen. Katjongs (of mag ik dat ook niet meer zo noemen?) doken onder het roepen van 'Lempar wang, lempar wang!' (gooi geld in het water) in het meer naar zilveren dubbel tjes en kwartjes. Eens in de zoveel tijd kwam Oom Tjeb Franken met zijn Harley Davidson naar Soerabaja afzakken van een tabakson derneming in het Jemberse. Hij ging zich dan in de stad verpozen en parkeerde zijn HD op onze uitrit die bezaaid was met krikil (kiezelstenen); niet zo'n stabie le ondergrond dus. Ik kon de verleiding niet weerstaan en tijdens het siësta-uur tje klom ik in het zadel. Ik waande mij een motorcoureur en toen ik wat al te enthousiast door de bocht scheurde viel de zware motor van zijn standaard. Mijn been raakte eronder bekneld. Gelukkig hoorde de djahit (de Indonesische naai ster) in de voorgalerij mij en kon zij met haar zwakke krachten de HD zover optil len dat ik mijn been kon bevrijden. Maar met zijn tweeën de motor overeind zetten ging niet. Hoewel er wat voor mij zou zwaaien was ik toen genoodzaakt mijn pleegvader te wekken. Er begon al benzi- Dit is onze eerste Chrevolet. Op deze foto sta ik met mijn pleegmoe der, haar meisjesnaam is Van Deventer. Er is ook een bijna iden tieke opname, waar ik op sta met mijn pleegvader, de heer Vorenkamp. De hond heet Max. Ik zal toen vier jaar oud zijn geweest, dat was dus voor wij in de Setaïlstraat woonden. Hoewel er al enkele auto's met een vast metalen dak waren, hebben wij altijd een opklapbaar dak gehad. Dit bestond uit zeildoek of canvas. Als het begon te regenen moest in aller ijl de kap opgezet worden. Verder waren er zijflappen met celluloidruit- jes, die rondom bevestigd konden worden. Bij een harde bui lekte het echter aan alle kanten. Onze tweede Chevrolet, waarmee wij de reis van Soerabaja naar Batavia maakten, was van een nieuwer model met o.a. een elektri sche claxon. Ook had deze richting aanwijzers in de vorm van pijltjes van circa 25 centimeter lang met een rood lichtje erin, die elektrisch in- en uitgeklapt konden worden. Als klap op de vuurpijl had de auto een elektrische startmotor. Bij het afgebeelde model op de foto moest iemand zijn hand uitsteken bij het afslaan en voor het starten de hand slinger ronddraaien. Een euvel was dat in bergachtig terrein de motor snel oververhit raakte, zodat de chauffeur uit een slokan water moest halen. Mijn pleegvader was werkzaam bij de Amsterdamsche Maatschappij voor Levensverzekering (Amstleven). Het hoofdkantoor stond in de benedenstad; het is in een kort fragment te zien geweest in een TV-programma van de AVRO in januari 1996. Dat ging over koloniale bouwstijlen in Indonesië. Het kenmerkende was de ingang: een stenen trap geflan keerd door twee stenen leeuwen. De auto had mijn pleegvader nodig om 's middags en 's avonds poten tiële klanten voor een verzekering te bezoeken. ne te lekken via de carburator. In één uiterste krachtinspanning werd de motor weer op zijn standaard gezet. Met de uit brander viel het gelukkig mee. Oom Tjeb was gefascineerd door tijgers; hij zat urenlang voor de tijgerkooi in de dierentuin. Hij observeerde ze, sprak tegen ze en holde voor de kooi heen en weer, maar de beesten gaven geen sjoe ge. In die tijd leefden deze dieren in het Jemberse nog in het wild. Maar daar kon hij ze natuurlijk niet zo op zijn gemak bestuderen als in de dierentuin. Later heeft hij een boek met tijgerverhalen geschreven. Wij woonden in het op één na laatste huis aan de Camphuyslaan. Tegenover ons op de hoek stond een messigit (isla mitisch bedehuis). In de puasatijd (vas ten) sloeg men tegen zonsop- en onder gang op de bedug (een trommel bespan nen met karbouwenhuid). Als na een maand het eerste maansikkeltje zicht- 37

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 37