Over de Oranje
en de Willem Ruys (slot)
11
door Henk van Bennekom
Het was een prachtige, kalme en heldere
maannacht met een heerlijk briesje door
ons vaartlopende schip. Met een drankje
was het prima toeven daar boven op het
sportdek, niet teveel licht, niet te koud,
niet te warm, maar 'just right'. De moe
ders hadden ons kroost gechecked: alles
wel aan boord, ze sliepen als roosjes. Er
was geen vuiltje aan de lucht en wij
besloten geduld te oefenen en nog wat
langer te wachten.
Ons geduld werd beloond: omstreeks
middernacht verscheen eensklaps ver,
ver vooruit over bakboord een feest van
lichtjes over de horizon. Dat moest wel
de langverwachte Willem Ruys zijn! De
schepen naderden elkaar verbazend
snel. Daar ze elkaar anders op grote
afstand zouden passeren, veranderde
ons schip plotseling haar koers scherp
naar bakboord om dichterbij het andere
te komen. Door die verandering, we kon
den het zien aan ons kielzog en de stand
van de maan, moesten we om de Willem
Ruys te blijven zien snel het dek over
naar de stuurboordreling. Beide schepen,
nu niet erg ver meer van elkaar verwij
derd, maakten overvloedig gebruik van
hun stoomfluiten, over het water een
gedempte maar volle bas van de
Rotterdammer en een verschrikkelijk
luide, harde bariton vlak boven ons hoofd
van onze Amsterdammer. Ze liepen nog
steeds elkaar kruisende koersen en wij
verwachten dan ook dat ons schip weldra
wederom naar stuurboord zou afdraaien
om zodoende parallel het andere schip te
passeren. Maar dat gebeurde niet, de
Willem Ruys liep volle kracht voor ons
over! Wij opnieuw rennen, terug naar de
bakboordreling waar we even eerder
vandaan waren gekomen. Je kreeg er
betoel het heen en weer van, wat een
inspanning zo laat op de avond. En het
zou ons niet verbazen haar van ons weg
te zien stuiven naar de verre, maanver-
lichte einder.
Bij die reling aangekomen grote ontstel
tenis, sterker, diepe ontzetting: de Willem
Ruys stoof niet van ons weg, maar regel
recht op ons af! Regelrecht! Het aanstor
mende silhouet, donker en dreigend
tegen de lichtere zee, werd groter en gro
ter, ja, immens en de afstand tot ons
arme groepje daar aan de reling heel
snel kleiner en kleiner. Twee rijen verlich
te ramen blonken als een wrede grijns in
dat donkere gevaarte dat op ons af snel
de! Wij konden op dat ogenblik niet
bevatten hoe dit kon gebeuren, hoe zo
plotseling een geheel gewijzigde situatie
kon ontstaan. Onbegrijpelijk, zulke enor
me kolossen draaien toch zomaar niet
alsof het speelgoed is?
Later, toen wij trachtten het gebeurde te
reconstrueren, veronderstelden we, dat
beide schepen zo goed als gelijktijdig van
koers veranderden, wij naar stuurboord
en de ander naar bakboord. Terugziend
geloof ik niet dat we ver mis waren.
Maanden later hoorden wij een toedracht
die ons nogal raadselachtig voorkwam.
Er werd vermeld, als zou door ons toe
doen de brug van het andere schip tot de
conclusie zijn gekomen dat er zo'n
gevaarlijke situatie bestond, dat het haar
noopte tot uitwijken. Maar waarom draai
de de Willem Ruys dan naar bakboord en
juist naar het gevaar toe in plaats van het
te ontwijken door weg te draaien naar
stuurboord en veiligheid? Soedah, laat
maar, wij zijn de stuurlui aan de wal!
Maar 't is me nog steeds een raadsel.
Hoe dan ook, dergelijke overwegingen
kwamen toen, op dat moment, natuurlijk
niet in ons op. Daar aan die reling,
vastgenageld, nee, vastgevroren van
koude ontzetting hadden wij slechts oog
voor de Willem Ruysdat reusachtige
gevaarte dat recht op ons afkwam. Zeker
niet voor ons kielzog of de maan! 'Gloei
ende snert! Dat gaat mis!', riep ik over
het dek en had er meteen spijt van, zulk
paniekerig gedoe, natuurlijk gaat het niet
mis! Helaas, dat deed het wel degelijk.
Het werd maar al te duidelijk dat beide
schepen elkaar zouden aanvaren. Zelfs
het scherpste draaien dat thans getracht
werd om althans zij aan zij naast elkaar
op te stomen mocht niet meer baten.
Ofschoon instinct tot vluchten maande,
hielden we ons in afwachting van de
schok van de botsing stevig aan de ver
schansing vast. We waren uiteindelijk
niet onfortuinlijk: de Willem Ruys boorde
zich niet in ons, doch wij in haar. Ergens
halverwege haar boeg en mast voeren
wij ons voorschip tegen haar te pletter.
De aanvaring, een geweldige klap,
schokte door het hele schip. Ogen
blikkelijk draaiden wij ons om met maar
één gedachte: Naar beneden, naar de
hut waar onze kindertjes lagen te slapen.
Als de gesmeerde bliksem! Overal over
het dek lagen mensen die door de schok
waren gestruikeld en die nu weer over
eind krabbelden en, net als wij, naar de
trap naar het lager gelegen dek renden.
Een verlaten sportdek met hier en daar
een verloren damesschoen bleef een
zaam achter. Boven aan de trap geko
men zagen wij hoe beide schepen, door
kinetische energie, naar elkaar toe dre
ven en elkaar boord aan boord wederom
zouden aanvaren. Weer hielden we ons
stevig vast en die dat niet deden gingen
weer onderuit door die tweede schok!
Ware het niet voor ons buikje, de Oranje
had om en nabij haar waterlijn een grote
re breedte dan hogerop, dan had men
letterlijk zo op het andere schip kunnen
overstappen. Naar men zei, had ook
inderdaad het uitstekende gedeelte van
het tweede klasse promenadedek van de
Willem Ruys ons schip achteruit geraakt.
Vroeg je later gedurende de reis dan ook:
'Zeg, heb je die-en-die ook gezien?' of
'Waar hangen zus-en-zo toch uit?', kreeg
je promp ten antwoord: 'Overgestapt!'
Hoewel de thans lege, maar fraai verlich
te dekken van de Willem Ruys er best
gezellig uitzagen, was 'overstappen' er
voor ons beslist niet bij. Al waar wij aan
konden denken was kleine Tineke, hele
maal moederziel in haar eentje daar
beneden in een pikdonkere hut. Kassian,
lekas, gauw naar haar toe! Maar hoe ver
der wij vorderden, des te drukker werd
het in de gangen en op de trappen. Hoe
verder we naar beneden afdaalden, des
te moeilijker werd het ons een weg te
banen door de drommen passagiers die
juist naar boven wilden. Zij waren naar
bed gegaan, waren wakker geschokt en
hadden, onthutst, hun reddingsvesten
gegrepen en waren naar boven gerend.
Ze waren meest nog in pendekje of pyja
ma, in baby-doll of nachtpon en hadden
stille, slaperige of verschrikte kinderen op
de arm of aan de hand. Sommigen waren
kletsnat! Het schip was toch niet lekge-
stoten en maakte water? Gelukkig was
daarvan, zoals later bleek, geen sprake.
Toen beide schepen met hun boorden
tegen elkaar aan botsten, werd het zee
water omhoog geperst en stortte door de
open patrijspoorten van de lagere dekken
- het was immers mooi, stil weer - par
does naar binnen. Zal je, door de eerste
klap wakker geschrokken, met je slaperi
ge kop netje kooi zijn uitgesprongen en
niet wetend wat er eigenlijk aan de hand
is, krijg je plotseling een stortbad over je
heen! That would wake you up, wouldn't
it? Wij zagen het kluchtige van deze wel
heel bijzondere pyjamaparty echter niet:
naar de hut, naar de hut, snel, snel! We
stormden onze hut binnen, licht aan, en...
stilte: Tineke lag prinsheerlijk rustig in
haar wiegje te slapen, ze was niet eens
wakker geworden. Wat een geluk! Nu, al
lereerst, de patrijspoort dicht, stel je voor
dat we kapseizen. Door de openstaande
deur zagen we bemanningsleden met