brand verlichte wasserij. Door de rook
zien ze bij iedere beweging van het schip
felle, knetterende vonken van gebroken
kabels die kortsluiting maken. Bukkend
rennen ze naar de uitgang, ze hebben
zich gered en danken God!' Zo lieten we
later onze fantasie de vrije loop en vroe
gen ons tegelijkertijd af of die hut wel
bewoond was geweest!
Het hele voorschip was verlaten, er was
geen sterveling te zien, unheimlich en
eerie. Wij beseften het gevaar van die
plaats en dat wij daar niet behoorden te
zijn. Een beetje beschaamd en haasje-
rep-je gingen wij terug naar het prome
nadedek. Nog maar juist bijtijds, want
meteen daarop kwam de gezagvoerder
van zijn brug naar beneden en liep ver
slagen het voorschip op.
Ons hart ging uit naar de man zoals hij
daar in trui en alpinopetje de trap af liep.
Door toch kennelijk een ongelukkig mis
verstand kon het wel eens het einde
betekenen van een succesvolle loop
baan. Er komt heel wat voor kijken om
gezagvoerder te zijn op het vlaggeschip
van de maatschappij, zo'n enorme ver
antwoording voor mensenlevens, voor
have en goed. En dan zoiets. Vreselijk!
reisschema worden gewijzigd en een
andere route worden gevolgd. Tandjong
Priok werd onze rechtstreekse bestem
ming en de havens van Colombo,
Belawan Deli en Singapore zouden niet
worden aangelopen. Er werd gezegd dat
de plaatselijke autoriteiten van die
tussenhavens mogelijk ons vertrek daar
uit wegens onvoldoende zeewaardigheid
zouden kunnen beletten. Bovendien had
den wij misschien onze ankers in de aan
varing verspeeld terwijl die wel nodig
zouden zijn in Colombo en Singapore.
Hoe het zij, al die geruchten en veronder
stellingen waren onder de passagiers
niet van de lucht en hielpen tegen de ver
veling die dag toen er maar niets scheen
te gebeuren.
Uiteindelijk vertrokken beide schepen en
vervolgden hun reis. Het eerst vertrok de
Willem Ruys, het zo fraaie schip waarop
wij zes maanden eerder met verlof naar
Holland reisden en wij zoveel plezier
hadden met die Hollandse studenten, die
voor de retourreis de stakende
Indonesische bemanningsleden vervin
gen. Daarna vertrokken ook wij.
Tot onze geruststelling hield het goede
weer aan, zelfs na het passeren van
Die verdere dag dreven beide schepen
op vrij korte afstand van elkaar maar wat
rond. Ongetwijfeld werd de averij door de
respectievelijke bemanning zoveel moge
lijk gerepareerd en alles bères, shipsha
pe, gemaakt terwijl de kapiteins met hun
directies en hoofdkantoren beraadslaag
den. Inmiddels deden meteen plenty
geruchten de ronde. Een van die geruch
ten was, dat wij naar Port Said zouden
terugkeren om daar met de teruggeroe
pen Johan van Oldenbarnevelt van pas
sagiers en bestemming te wisselen: de
Oranje terug naar Amsterdam en de
Johan naar Priok. In feite werd echter
besloten dat wij, evenals de Willem
Ruys', de reis zouden voortzetten. Zo te
zien was onze boeg pas verscheidene
meters boven de waterlijn beschadigd en
leek daar beneden intact. Maar iedereen
hoopte toch wel dat de Indische Oceaan
zich koest zou houden! Wel moest het
Kaap Guardafui, the Horn of Africa, waar
het gemeen kan spoken. De lange over
steek naar Straat Soenda verliep ook
heel rustig. Dagen achtereen voeren wij
over een spiegelgladde zee die slechts
nu en dan werd beroerd door een zwoel
zuchtje wind, een familie dolfijnen of een
school vliegende vissen. De allengs tropi-
scher en fraaier wordende wolkenluchten
weerspiegelden zich in het olievlakke
water van de oceaan. Het leven aan
boord hervatte al gauw zijn gewone
gang. Men amuseerde zich met sporten,
kinderfeesten, wedstrijden, paarden
rennen, met excursies naar de brug,
machinekamer of keukens, 's Avonds
ging je dansen, naar de bioscoop of zo
maar ergens lekker lui zitten lezen, voe
ten op de reling en de maan op zien
komen. Het leven was zo gek nog niet!
Het is daar trouwens maar een eenzame
zee, we zagen nooit een ander schip of
land, maar iedereen was allang blij dat
ons verdere ongelukken bespaard ble
ven. Ter hoogte van Sumatra's westkust
kwamen ons bijvoorbeeld de ontzettende
drama's in gedachten die de Van Imhoff
en de Junyo Maru hadden getroffen. Niet
eens zo heel lang geleden werden die
beide schepen hier door oorlogsgeweld
tot zinken gebracht. Het eerstgenoemde
schip in januari 1942 door bommen van
een Japans vliegtuig, het tweede in sep
tember 1944, nog geen negen jaar gele
den, door torpedo's van een Britse
onderzeeër. Bij de ondergang van de
Van Imhoff verdronken ruim 400 Duitse
burgergeïnterneerden. Zij waren op aan
raden van het geallieerde opperbevel uit
veiligheidsoverwegingen op transport van
Nederlands-lndië naar Bombay. De
ondergang van de Junyo Maru is waar
schijnlijk de meest rampzalige, catastrofe
geweest aller tijden. Niet minder dan
5.600 mensen kwamen daarbij om.
Hieronder waren ruim 4.000 romusha's,
Indonesische dwangarbeiders voor de
Japanse bezetter, en ruim 1.600, hoofd
zakelijk Nederlandse krijgsgevangenen
en burgergeïnterneerden. Zij waren
onderweg van Java naar Padang en de
beruchte Pakan Baroe spoorlijn. Ter ver
gelijking diene dat bij het vergaan van de
Titanic 1.500 mensen hun leven verloren.
Deze noodlottige rampen deden ons de
gebeurtenissen van onze reis wel in de
juiste proporties zien! Vergeleken bij zulk
onheil was onze aanvaring niets anders
dan een, althans voor de passagiers,
hooguit interessant avontuur geweest.
Hetgeen niet wegnam dat het voor de
etats-majors van Oranje en Willem Ruys
natuurlijk heel wat ernstiger was en dat
ook de reputatie van de Nederlandse
scheepvaart in het algemeen en die van
onze vaart op Indië in het bijzonder, voor
alsnog een lelijke knauw had gekregen.
Hoe het zij, wij, passagiers, hadden geen
reden tot klagen. Integendeel, alles liep
op rolletjes dankzij het uitstekende werk
van het scheeps- en civiele personeel.
Na de Golf van Biscaye was er al sinds
weken ruim voldoende meubilair en na
de aanvaring en brand in de Rode Zee
werkte ook de wasserij allang weer of er
nooit iets was gebeurd. En ook zonder de
tussenhavens bleek er proviand in over
vloed te zijn en zocht de broekriemgesp
alweer een gaatje verderop, ledereen
was vol lof voor de bemanning en van
kritiek viel niets meer te bespeuren. Toen
wij in Priok afmeerden dronk ons groepje
dan ook een toast op dit fijne, oergezelli
ge schip en zong 'For they are jolly good
fellows' en 'Lang zullen ze leven' voor
haar vriendelijke en uiterst bekwame
zeelui!
Secundum Lucam, het is waar, de Heere
is ons ook op deze reis genadig geweest.
13