pomRiÉ's PERIKELEN Si Djangkrik "Op eigen houtje naar Indonesië ini. FORTUNA 'Laat toch zitten, wat heb je eraan. Is toch allemaal ouwe koek', wordt soms gezegd als je gewoon een beetje wilt ngobrol over vroeger. Of: 'We leven in het heden en moeten in de toekomst kijken.' Koffiedik kijken zeker. Maar als het gaat om iets waar zij naar hun eigen mening zelf een belangrij ke rol in hebben gespeeld, praten ze je de oren van het hoofd. Net als vorige keer, met Si Djangkrik. Djangkrik is best te pruimen, maar je moet hem eerst goed kennen wil je hem echt aardig vinden. Dat komt omdat hij de voelsprietgevoeligheid heeft van die dappere zenuwlijers, die wij vroeger tegen elkaar lieten vechten. En die we in een bamboekokertje of luciferdoosje van de ene arena naar de andere brachten. Van Djangkrik kan je dus zeggen dat hij een lichtgeraakt iemand is. Zo'n figuur met lange tenen, die heftig reageert op de minste geringste opmerking in zijn richting. Maar daar moetje doorheen kij ken, want Djangkriks lichtgeraaktheid is puur camouflage. En misschien ook een beetje voorzichtig heid, want ze hebben hem al vaak op z'n tenen getrapt. Ik denk datje zijn manier van opstellen kunt vergelijken met de (af weerhouding van een Pekineesje die op honderd meter afstand een Rottweiler ziet opdagen en uit voorzorgsmaatregel alvast van zich af begint te keffen. Een gewaarschuwd man telt voor twee, zeg maar. Daar komt nog bij dat Djangkrik een gloeiende hekel heeft aan nostal gische verhalen. Daarom was het gewoon stom dat ik begon over de paar maanden die wij begin 1946 gezamenlijk hebben doorgebracht bij een mitrail leursectie van het 5e Bataljon Infanterie Andjing Nica. Djangkrik was schutter en ik helper, dus sowieso een minder belangrijke figuur dan hij. Ons wapen was die schitterende Vickers M23 met de geribbelde koelmantel en die altijd weer indrukwekkende patroonband, die al die imitatie Rambo's van nu om hun lijf wik kelen om er krijgshaftig uit te zien. Djangkrik had al die tierelantijnen niet nodig. Zelfs als hij tijdens het transport in de bak van onze driekwarttonner aan dat achterwaarts gerichte wapen zat, was hij de eenvoud zelve en leek hij zelfs een beetje op een toekang saté die met een seroetoe in een mondhoek geduldig op zijn klanten zit te wachten. Toen ik over die tijd begon, kneep Djang krik zijn ogen bijna dicht en bekeek mij aandachtig. Van boven naar beneden en van links naar rechts, zoals hij vroeger nauwkeurig het doel onderzocht, alvo rens los te branden. De riedel die deze keer kwam benam me de adem. 'Japie', ratelde het, 'ik heb geen sin om ofer froeger te kletsen. Saai dese, alle maal flauwe kul. Maar ik weet wel, jij wil alleen maar praten omdat nog steeds, sakit-hati je moet altijd met munitiekist sjouwen.' Djangkrik haalde een keer diep adem en gaf toen de volgende vuurstoot: 'Omdat ik foei een beetje kassian, ik laat jou één keer schieten.' Dat was een stoot onder de gordel, want in die tijd bij de mitrailleurs ben ik inderdaad verschrikke lijk jaloers op hem geweest. Zijn verwij zing naar die ene keer dat hij mij gena diglijk toestond om in de buurt van Lembang en uit hei zicht van onze stuks commandant een paar armzalige vuur- stootjes op een bamboebosje aan de overkant van een ravijn af te geven, maakte het alleen maar erger. Maar het eind van de beproeving was nog niet in zicht. 'Bovendien toen jij schiet loepoet. Minstens zestig meter en feels te hoog', strooide Djangkrik zout in een wond die nooit opgehouden heeft te schrijnen. 'En apa lagi die douw ik krijg bijna maar van onze brigges, omdat ik laat jou schieten. Onverantwoordelijk en verspilling van munitie hij seg. En hij heef nog gelijk ook', voegde hij er hatelijk aan toe. Op dat moment kon ik Djangkrik wel schieten, maar omdat ik bij hem te gast was, hield ik me in en gooide het over een andere boeg. Belangstelling voor wendend vroeg ik hem waarom hij het had over een brigges en niet doodge woon over een korporaal, want dat was onze stukscommandant. Djangkrik keek mij aan alsof hij een hoop dinges voor zich zag liggen en snauwde met onver holen minachting: 'Ik wor moe van jou, weetje. Je weet toch neks van froeger. Toen foor de oorlog, dat is nog echte KNIL, met spandri, brigadier, sergeant, dubbele, stip en knots. Itoe allemaal dja- go's, en feel gefaarlijker dan die snot- neusen van later.' Djangkrik schraapte zijn keel en ging verder met zijn uitleg: 'Als toen foor de oorlog je schiet so fer mis als jij, de brigges hij haalt jou door de loop van foor naar achter en weer terug. En als je maak nog meer rotsooi, je wordt gefileerd door de sergeant. Nog niet de dubbele. Als de sergeant hij is al klaar met jou, die dubbele hij pattak jou tot pintjang. En als nog niet genoeg, je moet naar de stip en dese hij maak nasi-tim van jou. Apa lagi de knots. Als je moet bij hem komen, habis perkara, maak maar schietgebed met kruisteken. En nou al, ik heb geen sin meer'. Had ik toen ook niet meer. Voor de nu van dienstplicht vrijgestelde en onweten de derde generatie: de levensgevaarlijke vooroorlogse onderluitenant had op elk patje twee knopen, bij mekaar vier en dus genoeg voor een knots; de adjudant had maar één op elk patje, dus was ie een stip; de sergeant-majoor had twee strepen, dus het dubbele van wat de ser geant had: één streep. Van de brigadier of brigges is volgens Djangkrik bekend dat hij vroeger een brigade commandeer de. Maar dan niet de later van de Engelsen geadopteerde brigade, want als je zo'n eenheid onder je had was je brigade-generaal eri had je heel wat meer te vertellen. Wat niet wil zeggen dat die 'brigges' van ons een te verwaarlozen figuur was. Als die kerel het op zijn heu pen kreeg, kreeg je gewoon spijt datje niet voor het Leger des Heils had geko zen. Was voor mij ook veel beter geweest, volgens Si Djangkrik. Uitgebreide gegevens betr. adressen. Bemidd. bij reserv.: verblijf, auto, vlieg tickets. 040 - 242 52 07 (09.00 -15.00 uur) 17

Moesson Digitaal Tijdschriftenarchief

Moesson | 1996 | | pagina 17